ECLI:NL:RVS:2018:646

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
201704272/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit rechtsbijstand en samenhangende vergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 april 2017. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit van de raad voor rechtsbijstand in stand gelaten. Dit besluit, genomen op 5 augustus 2016, betrof de vaststelling van een samenhangende vergoeding voor verleende rechtsbijstand op basis van twee toevoegingen. De raad had bepaald dat [appellant] een bedrag van € 235,93 aan de raad moest terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat de raad de berekening van de hoogte van de vergoeding niet voldoende had gemotiveerd, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven omdat het besluit inhoudelijk juist was.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de zaken samenhangend zijn. Hij stelt dat de zaken niet naar hun aard verknocht zijn, omdat het om twee verschillende rechtzoekenden en besluiten gaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 januari 2018 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de raad de zaken terecht als samenhangend heeft aangemerkt, omdat er inhoudelijke samenhang is tussen de zaken. Beide zaken hebben betrekking op de invordering van verbeurde dwangsommen en zijn behandeld in dezelfde zitting. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201704272/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 april 2017 in zaak nr. 16/7935 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft de raad voor de door [appellant] verleende rechtsbijstand op de toevoeging 2FG7258 een samenhangende vergoeding vastgesteld met de verleende toevoeging 2FG4853 en bepaald dat [appellant] een bedrag van € 235,93 aan de raad dient terug te betalen.
Bij besluit van 23 november 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 18 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 november 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2018, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    De raad heeft twee toevoegingen verstrekt voor door [appellant] verleende rechtsbijstand ter zake van twee afzonderlijke verzoeken voor het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank Gelderland. Bij besluit van 5 augustus 2016, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 23 november 2016, heeft de raad voor de door [appellant] verleende rechtsbijstand op de toevoeging 2FG7258 een samenhangende vergoeding vastgesteld met de toevoeging 2FG4853 en bepaald dat [appellant] een bedrag van € 235,93 aan de raad dient terug te betalen. Hieraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat de rechtbank Gelderland de zaken aansluitend heeft behandeld en dat er dan ook sprake is van procedurele samenhang. Voorts hebben de zaken betrekking op het invorderen van verbeurde dwangsommen als gevolg van de permanente bewoning van een recreatiewoning en bestaat er een inhoudelijke samenhang tussen de zaken in die zin dat deze betrekking hebben op dezelfde problematiek, aldus de raad.
De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 november 2016 vernietigd omdat de raad de berekening van de hoogte van de vergoeding niet draagkrachtig heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft evenwel bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven omdat zij het besluit inhoudelijk juist acht. [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zaken samenhangend zijn als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Hij voert daartoe aan dat, hoewel de zaken aansluitend zijn behandeld op de op 1 juli 2016 gehouden zitting bij de rechtbank Gelderland, niet wordt voldaan aan de eis dat de zaken naar hun aard verknocht zijn. Het betreft twee rechtzoekenden, twee besluiten waartegen afzonderlijk bezwaar gemaakt diende te worden en er is op verschillende gronden verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen, aldus [appellant]. De door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1031 ziet, naar de mening van [appellant], op een geheel andere situatie dan de casus die thans ter beoordeling voorligt.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3374), moet voorop worden gesteld dat zaken niet identiek aan elkaar behoeven te zijn om als naar hun aard verknocht te worden aangemerkt. De regelgever had met het vereiste dat zaken verknocht zijn voor ogen dat er een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin dat ze betrekking hebben op dezelfde problematiek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8837).
De Afdeling is van oordeel dat de raad de zaken terecht als samenhangend heeft aangemerkt. Daartoe acht zij van belang dat beide zaken aansluitend zijn behandeld op de op 1 juli 2016 gehouden zitting bij de rechtbank Gelderland en dat, nu het in beide zaken gaat om uitstel van de invordering van een rechtens onaantastbaar geworden last onder dwangsom als gevolg van het niet beëindigen en beëindigd houden van de met het vigerende bestemmingsplan strijdige bewoning van dezelfde recreatiewoning, de twee zaken naar hun aard verknocht zijn. Hoewel sprake is van twee besluiten waartegen door twee rechtzoekenden afzonderlijk rechtsmiddelen dienden te worden aangewend, zijn de besluiten van eenzelfde strekking en speelt in beide zaken hetzelfde rechtsprobleem. Het betreft immers twee invorderingsbeschikkingen van rechtens onaantastbaar geworden lasten onder dwangsom, als gevolg waarvan de te beantwoorden rechtsvraag in beide zaken was of de opgelegde last is overtreden. Dat de onderliggende feiten van de zaken en de persoonlijke omstandigheden van de rechtszoekenden op bepaalde punten verschillen waardoor de door [appellant] aangevoerde beroepsgronden in beide zaken niet geheel identiek zijn, laat onverlet dat tussen beide zaken inhoudelijk een nauwe samenhang bestaat. Dit blijkt ook uit de grotendeels gelijkluidende motivering van de voorzieningenrechter in beide zaken. Dat de zaken niet identiek hoeven te zijn wordt tot uitdrukking gebracht in de samenhangende vergoeding die hoger is dan wanneer slechts één toevoeging was verleend.
Hoewel [appellant] terecht heeft aangevoerd dat een vergelijking met de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017 niet volledig opgaat, maakt dat niet dat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de zaken naar hun aard verknocht zijn onjuist zou zijn. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat sprake is van samenhangende procedures.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
343-854. BIJLAGE Wettelijk kader
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Artikel 11
"1. Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.
2. In samenhangende procedures waarin twee of meer rechtzoekenden een of meer procedures voeren, wordt in afwijking van het eerste lid van artikel 5, aan de procedures gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met de navolgende percentages, al naar gelang het aantal toevoegingen: 2-3: 150%; 4-6: 200%; 7-10: 300%; 11-15: 400%; 16-21: 500%; elke volgende 10: 100% extra.
[…]."
In de nota van toelichting bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 staat ter toelichting op artikel 11 het volgende vermeld (Stb. 1999, 580, blz. 26-28):
"In artikel 11 is aangegeven dat een samenhangende procedure zich op twee wijzen kan voordoen. Enerzijds is er de situatie dat een groep rechtzoekenden die hetzelfde rechtsprobleem hebben één of meer dan één procedure voert. Anderzijds kan er één rechtzoekende zijn die meer dan één procedure voert. In beide gevallen kunnen de zaken zodanig samenhangen dat de rechtsbijstandverlener aan de tweede en volgende zaak minder tijd behoeft te besteden dan aan de eerste zaak. Aangezien het niet eenvoudig is om aan te geven wanneer er sprake is van samenhangende procedures, wordt voor het bepalen van een norm aangehaakt bij het verloop van de procedure. Indien de rechter of andere instantie zaken van een rechtsbijstandverlener of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, mag worden aangenomen dat er een zekere samenhang is. Opdat wordt voorkomen dat niet alle zaken die toevallig door de rechtsbijstandverlener achter elkaar op dezelfde zittingsdag worden bijgewoond worden aangemerkt als samenhangende procedures wordt tevens als vereiste gesteld dat de zaken verknocht moeten zijn. Dit doet zich bij voorbeeld voor, indien meer dan één rechtzoekende gezamenlijk één vordering instellen of bij de uitspraak inzake een voorlopige voorziening in een bestuurszaak ook de hoofdzaak wordt afgedaan. Er moet dus sprake zijn van een inhoudelijke samenhang in die zin dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek."
In de werkinstructie staat het volgende vermeld:
"[…]
Samenhangende procedures
Voor het bepalen van samenhang is het verloop van de procedure van belang. Als de rechter of een andere instantie zaken van een advocaat of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, neem je aan dat er samenhang is.
[…]
Verknochtheid van zaken
Niet alle zaken die toevallig door de advocaat achter elkaar op dezelfde zittingsdag worden bijgewoond, worden aangemerkt als samenhangende procedures. De zaken moeten ook verknocht zijn. Dit is het geval als meerdere rechtzoekenden gezamenlijk één vordering instellen of bij de uitspraak van een voorlopige voorziening in een bestuurszaak tegelijkertijd ook de hoofdzaak wordt afgedaan. Er moet dus sprake zijn van inhoudelijke samenhang.
[…]."