ECLI:NL:RBDHA:2018:5539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake vergoedingen voor rechtsbijstand in asielprocedures van twee zussen

Op 8 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem. De zaak betreft de vergoedingen voor rechtsbijstand in asielprocedures van twee zussen uit Iran, die beiden tot het christendom zijn bekeerd. De Raad voor Rechtsbijstand had de vergoedingen vastgesteld als samenhangende zaken, wat door de eiser werd betwist. Eiser stelde dat de individuele situaties van de zussen onvoldoende waren meegenomen in de besluitvorming en dat er geen sprake was van samenhangende zaken. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de zussen een vergelijkbaar vluchtverhaal hebben, hun bekeringen en de bijbehorende asielaanvragen afzonderlijk beoordeeld moeten worden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/5418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [eiser], eiser,

en

Raad voor Rechtsbijstand Arnhem, verweerder

(gemachtigde: G. van Dort).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergoedingen voor de toevoegingen met nummers [nummer 1] en [nummer 2] vastgesteld als samenhangende zaken.
Bij besluit van 22 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2018.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te beoordelen of de door eiser in bezwaar overgelegde stukken aanleiding geven tot een ander besluit te komen. Bij brief van 15 februari 2018 heeft verweerder medegedeeld niet tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hierop te reageren.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om de vergoedingen vast te stellen over bovengenoemde toevoegingen, betreffende de asielaanvragen van twee uit Iran afkomstige meerderjarige zussen die in Nederland beiden tot het christendom zijn bekeerd.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het gaat om samenhangende zaken als bedoeld in artikel 11 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr), omdat sprake is van een procedurele samenhang en van een inhoudelijke verknochtheid.
3. Eiser betwist dat het gaat om samenhangende zaken en voert daartoe aan dat verweerder ten onrechte de individuele situatie van de zussen niet dan wel onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. De zussen hebben samen met hun ouders en twee minderjarige broertjes en een minderjarig zusje gelijktijdig asiel aangevraagd. In verband met problemen met hun vader hebben zij eiser verzocht hun dossiers over te nemen van de advocaat die hen als gezin bijstond. Beide zussen hebben een verblijfsvergunning gekregen op grond van hun bekering in Nederland tot het christendom. De tijdens de gehoren gestelde vragen gaan over de innerlijke overtuiging en het proces van bekering. De zussen hebben deze bekering op hun eigen manier beleefd en daarover dan ook verschillend verklaard. Ondanks dat het gaat om dezelfde problematiek als achtergrond en dat de werkzaamheden op dezelfde dag hebben plaatsgevonden, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden overlappen. Ook zijn de zaken, anders dan verweerder stelt, niet met elkaar verknocht. Elke bekeringszaak dient afzonderlijk te worden behandeld en op zijn eigen merites te worden beoordeeld. Er is geen overlap als het gaat om een bekeringsrelaas. De biologische band tussen de zussen is niet van belang, nu dit niet tot minder werk, verkorte procedures, samengevoegde procedures of één beschikking heeft geleid, aldus eiser.
4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Bvr worden zaken als samenhangende procedures beschouwd die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1777), moet voorop worden gesteld dat zaken niet identiek aan elkaar behoeven te zijn om als naar hun aard verknocht te worden aangemerkt. De regelgever had met het vereiste dat zaken verknocht moeten zijn voor ogen dat er een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin dat ze betrekking hebben op dezelfde problematiek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8837).
5.2
De zussen zijn samen met hun familie naar Nederland gekomen in verband met de problemen van hun vader in Iran. Zij hebben derhalve eenzelfde vluchtverhaal. Hoewel zich in de zaken van de zussen in zoverre eenzelfde feitencomplex voordoet, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat de zaken van de zussen verknocht aan elkaar zijn. Beide zussen zijn in Nederland in aanraking gekomen met het christendom en daartoe bekeerd. In beide zaken is hun asielaanvraag beoordeeld op basis van hun bekering en is op grond daarvan aan hen een verblijfsvergunning verleend. Eiser heeft er echter terecht op gewezen dat de zussen een eigen proces van bekering hebben gehad en daarover verschillend hebben verklaard. Uit de overgelegde verslagen van de Nadere Gehoren in de asielprocedures van de zussen blijkt dat zij niet op hetzelfde moment zijn bekeerd en zij aan hun bekering deels ook andere gebeurtenissen ten grondslag hebben gelegd. Eiser heeft er voorts terecht op gewezen dat elke bekeringszaak op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. De omstandigheid dat de rechtsbijstand in beide zaken nagenoeg gelijktijdig is verleend en dat het gaat om twee zussen, doet daar niet aan af. De omstandigheid dat de bekering van de ene zus geloofwaardig wordt geacht, maakt immers niet dat de bekering van de andere zus dus ook geloofwaardig is.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.