ECLI:NL:RBDHA:2020:14560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
NL20.16541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van asielzoeker zonder identiteitsdocument en onttrekkingsrisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, is op 5 september 2020 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de identiteit en nationaliteit van de eiser niet konden worden vastgesteld. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten kunnen overleggen en heeft verklaard zijn paspoort in Italië te hebben verloren. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor bewaring, waaronder het onttrekkingsrisico, voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft betoogd dat hij in vrijheid mag afwachten, maar de rechtbank oordeelt dat de a-grond voor bewaring zelfstandig kan dragen. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over zijn kwetsbaarheid en de noodzaak van een lichter middel beoordeeld, maar oordeelt dat verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 september 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.16541
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Tunesische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1985] .
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (de a-grond). Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (de b-grond). Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld nu hij asiel heeft aangevraagd. Het uitgangspunt is namelijk dat eiser de behandeling van zijn asielaanvraag in vrijheid mag afwachten. Eiser verwijst in dit verband naar artikel 8 van de Opvangrichtlijn.3 In dit kader betwist eiser alle gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiser onder de a-grond in bewaring mocht stellen.4 Daarbij is van belang dat eiser niet beschikt over enig identiteitsdocument waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij zijn paspoort in Italië is verloren. De Italiaanse zorgpas kan niet als identificerend document worden beschouwd. Verder is van belang dat sprake is van onttrekkingsrisico. Verweerder kan bij de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volstaan met een toelichting waaruit de feitelijk juistheid van die grond blijkt.5 Naar het oordeel van de rechtbank is bij grond 3a duidelijk toegelicht dat verweerder op goede gronden vermoedt dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser kan namelijk geen geldig paspoort of ander identiteitsdocument overleggen. Dat eiser inmiddels asiel heeft aangevraagd, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Daarnaast is ook de zware grond onder 3b terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser betwist immers niet dat hij zich voor zijn strafrechtelijke aanhouding op 5 september 2020 nooit heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. De bewaringsgronden onder 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel dus al dragen. De overige gronden van bewaring bespreekt de rechtbank daarom niet. Nu de a-grond de maatregel van bewaring zelfstandig kan dragen, beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de b-grond niet. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij een kwetsbaar persoon is. Eiser heeft last van stemmen in zijn hoofd en ervaart spanningen sinds hij in het detentiecentrum verblijft.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Richtlijn 2013/33.
4 Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
5 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.6 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Eiser brengt eerst ter zitting naar voren dat hij psychische klachten heeft. Daarbij heeft eiser ook verklaard dat hij in het detentiecentrum is bezocht door een arts en dat hij medicijnen heeft gekregen. Eiser is nog in afwachting van medische stukken die hij heeft opgevraagd bij de medische dienst van het detentiecentrum. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat eiser op dit moment afdoende zorg krijgt in het detentiecentrum. De stelling dat eiser een kwetsbaar persoon is en daarom niet langer in detentie kan blijven, is verder niet onderbouwd.
Bovendien heeft eiser ter zitting expliciet gesteld dat hij niet detentieongeschikt is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
6 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 september 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.