ECLI:NL:RBDHA:2020:14342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
NL20.17049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Surinaamse nationaliteit claimt. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 september 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 28 september 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.J.J. Hendrikse, zijn standpunten toegelicht. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Faddach, heeft de gronden voor de bewaring uiteengezet, waarbij hij stelde dat er risico's waren dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij de uitzettingsprocedure zou belemmeren.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder zijn claim dat hij geen redelijk vooruitzicht op verwijdering had en dat er lichter middelen beschikbaar waren dan inbewaringstelling. Eiser voerde aan dat hij bij zijn zwangere vriendin in Nederland wilde blijven en dat hij niet per se niet wilde terugkeren naar Suriname. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen konden worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 oktober 2020, en tegen deze beslissing kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17049
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

In het besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1993.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat hij de gronden onder 3d en 4b niet langer te handhaaft.
4. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Eiser heeft contact gehad met de vreemdelingenpolitie en daarbij is besproken dat er geen gevolgen verbonden zullen worden aan het terugkeerbesluit. De grond onder 3c kan daarom niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. De grond onder 3i kan ook niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft gezegd dat hij een nieuwe aanvraag wil indienen, maar niet dat hij per se niet wil terugkeren. Eiser woont verder bij zijn vriendin en zij onderhoudt hem. De grond onder 4d is daarom ten onrechte aan eiser tegengeworpen.
5. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder heeft ter zitting het terugkeerbesluit getoond aan eiser en aan de rechtbank, omdat het in het digitale dossier opgenomen terugkeerbesluit onleesbaar was. Na de zitting heeft verweerder het terugkeerbesluit opnieuw en leesbaar geüpload in het digitale dossier. Uit het terugkeerbesluit volgt de terugkeerverplichting die geldt voor eiser. De vertrektermijn van 28 dagen die eiser geboden is, is inmiddels verstreken. De rechtbank gaat voorbij aan eisers stelling dat er geen gevolg gegeven zou hoeven worden aan het terugkeerbesluit. De grond onder 3c daarom is terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De grond onder 3i is ook terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Uit het gehoor voor inbewaringstelling blijkt dat eiser niet wenst te vertrekken. Hij verklaart in Nederland bij zijn vriendin te willen blijven die zwanger is. Ook ter zitting heeft eiser aangegeven niet naar Suriname te willen, omdat hij bij zijn gezin wil blijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Eiser betwijfelt of er gezien de huidige coronasituatie vluchten naar Suriname gepland worden. Eiser stelt dat er op dit moment geen visa worden afgegeven door de Surinaamse autoriteiten.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Op 23 september 2020 is een vervangend reisdocument aangevraagd bij de Surinaamse autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de Surinaamse autoriteiten dit document niet zullen afgeven. Als het vervangend reisdocument voorhanden is zal er een vlucht geboekt worden naar Suriname voor eiser. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting op dit moment ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser heeft geen antecedenten op zijn naam staan. Eisers vriendin is zwanger en zij is uitgerekend in november. Het is voor eiser heel zwaar om deze periode
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb
in bewaring door te brengen. Aan eiser is al eerder een meldplicht opgelegd, zo blijkt uit het terugkeerbesluit van 30 oktober 2019.
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak3.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft uitgesproken dat hij niet mee wil werken aan zijn vertrek naar Suriname. Verweerder heeft het risico op onttrekking groot mogen achten. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring meegewogen dat de vriendin van eiser zwanger is van hem. Voor zover eiser beoogt te stellen dat uitvoering moest worden gegeven aan de meldplicht zoals neergelegd in het terugkeerbesluit, is de rechtbank van oordeel dat deze meldplicht slechts gold gedurende de vertrektermijn van 28 dagen die aan eiser was opgelegd. Deze is reeds verstreken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
3 Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het HvJEU van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.