ECLI:NL:RBDHA:2020:14341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
NL20.17236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiseres, die stelt de Tsjechische nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan haar de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft aangevoerd dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist en dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat zij eerder is geïnformeerd over haar verplichting om Nederland te verlaten, maar hieraan geen gehoor heeft gegeven. Tijdens de zitting is eiseres bijgestaan door haar gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen, gezien de omstandigheden en het risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 oktober 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17236
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C. Chen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

In het besluit van 21 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Terrichova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres stelt dat zij de Tsjechische nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1973.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiseres:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten; 3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiseres: 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
4. Eiseres voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiseres wil en kan zelfstandig met de trein naar Tsjechië vertrekken.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak3.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Bij besluit van 17 augustus 2020 is vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Zij diende Nederland binnen 28 dagen te verlaten, maar heeft hier geen gehoor aan gegeven. Tijdens het gehoor voor inbewaringstelling is het besluit van 17 augustus 2020 aan eiseres voorgehouden. Eiseres verklaarde daarop bekend te zijn met het besluit en dat ze niet van plan is om Nederland te verlaten. Verweerder heeft gelet op het voorgaande geen aanleiding hoeven zien om aan eiseres een meldplicht op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het HvJEU van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.