ECLI:NL:RBDHA:2020:14307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
NL20.17096 en NL20.17091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over terugkeerbesluit en bewaring van een Tunesische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Tunesische vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. Eiser had een terugkeerbesluit ontvangen met een vertrektermijn van 0 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Tevens was aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

Tijdens de zitting op 28 september 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser stelde dat hij de Tunesische nationaliteit heeft en dat hij in Nederland was om asiel aan te vragen. Hij voerde aan dat hij niet in staat was om een geldig paspoort te overleggen en dat hij zich niet had gemeld bij de autoriteiten bij zijn binnenkomst in Nederland. De rechtbank overwoog dat de gronden voor het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om eiser een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden en dat de opgelegde maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Eiser had geen recht op schadevergoeding en het beroep tegen de bestreden besluiten werd ongegrond verklaard. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 september 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.17096 (terugkeerbesluit en inreisverbod) en NL20.17091 (bewaring)
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 0 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.

Over bestreden besluit 1

2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden geboden. Eiser was ten tijde van zijn staandehouding nog maar kort in Nederland. Hij stelt zich verder proactief op en er zijn geen aanwijzingen dat eisers opgegeven persoonsgegevens niet correct zijn. Deze gegevens worden bevestigd door eisers Italiaanse zorgpas. Hij kan verder opvang krijgen bij een kennis.
4. Uit de omstandigheden die verweerder aan het terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegd, blijkt in dit geval voldoende dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Eiser kan geen geldig paspoort overleggen en de grond onder 3a is daarmee feitelijk juist en terecht aan eiser tegengeworpen. Eiser heeft zich verder niet gemeld toen hij Nederland in kwam. Pas bij zijn staandehouding op 5 september 2020 was eisers aanwezigheid bekend bij de autoriteiten. De grond onder 3b is dus ook feitelijk juist en terecht aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd. Dat eiser de intentie had om asiel aan te vragen, doet daar niet aan af. Eiser heeft verder geen actie ondernomen om een nieuw paspoort te verkrijgen. De grond onder 3d is dus ook feitelijk juist en terecht aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet verplicht was eiser een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien. Eiser meent een asielaanvraag ingediend te hebben in Italië en hij denkt daar internationale bescherming te kunnen krijgen. Hij heeft een sociaal netwerk in Nederland en elders in Europa. Eiser heeft verder last van gezondheidsklachten.
6. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. Uit het onderzoek dat verweerder op basis van Eurodac heeft verricht blijkt dat eiser niet geregistreerd staat in Italië. De Italiaanse zorgpas die eiser noemt, is een zorgpas van het Rode Kruis en is dus geen officieel document van de Italiaanse autoriteiten. Dat eiser in Italië een asielverzoek zou hebben ingediend blijkt ook verder nergens uit. Eiser heeft geen familieleden in Europa. Dat eiser vrienden zou hebben in Italië heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om van het opleggen van een inreisverbod af te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Over bestreden besluit 2
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
9. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Eiser is nog niet lang in Nederland en hij had de intentie om asiel aan te vragen. Hij heeft zich weliswaar niet gehouden aan de meldplicht en hij is niet met een visum ingereisd, maar zijn doel was om asiel aan te vragen. Eiser is zijn paspoort niet in Nederland kwijtgeraakt, maar in Italië. Eiser wil geen contact opnemen met de Tunesische autoriteiten omdat hij meent in Italië internationale bescherming te kunnen krijgen. Eiser heeft verder contact met een kennis in Hilversum, bij wie hij kan verblijven. Eiser is daar traceerbaar.
10. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank verwijst naar haar motovering in rechtsoverweging 4. Hieruit volgt dat de gronden onder 3a, 3b en 3d, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring kunnen dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Tunesië heeft voor Nederland code oranje afgegeven. Bij vertrek moet een testresultaat van een recente coronatest overgelegd worden. Er zijn vanaf eind oktober weliswaar vluchten naar Tunesië, maar het wordt eiser erg moeilijk gemaakt om te vertrekken. Eiser staat verder pas aan het begin van het lp-traject. Het is nog maar de vraag of er binnen een redelijke termijn een uitzetting kan plaatsvinden.
12. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Er zijn geen aanwijzingen dat Tunesië de gevraagde lp niet zal afgeven. De mogelijke uitzettingsbelemmeringen naar Tunesië zijn tijdelijk van aard en kunnen niet tot het oordeel leiden dat het zicht op uitzetting op dit moment ontbreekt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
13. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser kan verblijven bij zijn kennis [A] in Hilversum. Eiser heeft een e-mail van [A] overgelegd van 25 september 2020 waarin zij aangeeft eiser in huis te willen nemen en voor hem garant te willen staan. Eiser is verder kwetsbaar, hij heeft een alcoholverslaving.
14. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring
noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak3.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft verklaard dat hij naar Italië wil vertrekken en niet naar Tunesië. Verder is onvoldoende duidelijk geworden wie de persoon is bij wie eiser kan verblijven. Dat eiser mogelijk bij iemand onderdak heeft, heeft verweerder er niet toe hoeven brengen een lichter middel op te leggen. Verder is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Hij krijgt ten aanzien van zijn gezondheidsproblemen voldoende zorg in het detentiecentrum. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Over de beroepen

16. Het beroep tegen de bestreden besluiten is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
3 Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het HvJEU van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 september 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.