uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.4285
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: D. Benschop).
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Overwegingen
De rechtbank overweegt dat het beroep is aangehouden vanwege de afgekondigde maatregelen rondom het coronavirus. Deze maatregelen beperkten verweerder in de mogelijkheden om eiser in de gelegenheid te stellen zijn asielaanvraag te onderbouwen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep nog langer aan te houden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de maatregelen rondom het coronavirus inmiddels zijn versoepeld en verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn organisatie aan te passen aan de maatregelen die thans nog gelden. De rechtbank gaat daarom over tot een beoordeling van het beroep. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 27 mei 2019. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Verweerder had dus uiterlijk op 27 november 2019 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 9 december 2019 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 13 mei 2020 primair op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Volgens verweerder kan op dit moment, gelet op de geldende maatregelen rondom het coronavirus, niet worden bepaald wat een redelijke termijn is voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag.
De rechtbank volgt verweerder niet in deze stelling en verwijst daarbij naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem1, waarin de rechtbank heeft overwogen dat een beroep (niet tijdig) alleen niet-ontvankelijk is als de wet daartoe noopt, het procesbelang is vervallen, sprake is van misbruik van procesrecht of eerdere dwangsommen nog lopen. De rechtbank ziet geen aanleiding een nieuwe, buitenwettelijke ontvankelijkheidsgrond hieraan toe te voegen, te meer omdat de rechtbank altijd een termijn kan bepalen of een andere maatregel kan treffen als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb en daarbij rekening kan houden met de moeilijkheden die verweerder ondervindt en met eventuele onzekere omstandigheden. Daarom verwerpt de rechtbank dit primaire standpunt van verweerder.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, van de Awb).
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom reeds vastgesteld in het besluit van 27 maart 2020. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 24 december 2019 tot
4 februari 2020 en bedraagt € 1.442,-. Verweerder heeft al toegezegd dat dit bedrag uitbetaald zal worden aan eiser, zodat de rechtbank hierover verder geen beslissing meer neemt.
8. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, lid 3, van de Awb).