ECLI:NL:RBDHA:2020:13890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20-3403 en 20-3404 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van vermoedens van schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op grond van vermoedens van een schijnhuwelijk, waarbij verweerder zich baseerde op tegenstrijdige verklaringen van eiseres en haar referent tijdens een simultaan gehoor. Eiseres betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat er geen indicatoren waren voor misbruik van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende redenen had om aan de echtheid van het huwelijk te twijfelen, gezien de tegenstrijdigheden in de verklaringen en de omstandigheden rondom het huwelijk. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/3403 (beroep)
AWB 20/3404 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] , van Marokkaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 23 april 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Daarnaast is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk in de Arabische taal is verschenen de heer [naam] . Als tolk in de Berberse taal fungeerde de neef van eiseres, de heer
[naam] . Ook waren op de zitting aanwezig eiseres’ gestelde echtgenoot en nicht. De gemachtigde van verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
1. Eiseres is op onbekende datum Nederland ingereisd. Zij heeft op 27 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres beoogt verblijf bij haar gestelde echtgenoot, de heer [naam] , die de Spaanse nationaliteit bezit (hierna: referent). Op 4 februari 2020 heeft een simultaan gehoor met eiseres en referent plaatsgevonden.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een schijnhuwelijk dat is aangegaan met als enig doel het recht van vrij verkeer en verblijf als bedoeld in de Verblijfsrichtlijn [1] te kunnen genieten. Dat baseert verweerder op de tegenstrijdige verklaringen die eiseres en referent tijdens het simultane gehoor hebben afgelegd.
Beroepsgronden eiseres
3. Eiseres betwist dat er indicatoren van toepassing zijn die een onderzoek rechtvaardigden en dat een gegrond vermoeden bestond van misbruik van de Verblijfsrichtlijn. Zij en referent hebben sinds november 2018 een relatie en zijn in januari 2019 getrouwd en gaan samenwonen. Op basis van de door haar en referent afgelegde verklaringen kan niet tot een schijnhuwelijk worden geconcludeerd. Weliswaar is op detailniveau sprake van verschillen in de afgelegde verklaringen, maar over essentiële onderdelen is gelijkluidend verklaard. Op de zitting heeft eiseres met betrekking tot het gehoor toegelicht dat zij de tolk tijdens het gehoor niet goed heeft begrepen, omdat hij geen Berbers, maar Arabisch sprak. Verder acht eiseres het van groot belang dat zij en referent een sterke kinderwens hebben en dat zij daar ook aantoonbaar mee bezig zijn. Om deze redenen kan in redelijkheid niet worden getwijfeld aan het feit dat sprake is van een echt en duurzaam huwelijk. Tenslotte voert eiseres aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure.
Oordeel rechtbank
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] heeft verweerder bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen beoordelingsruimte. De in de Richtsnoeren [3] opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. De bestuursrechter kan toetsen of de door verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen.
4.2.
Verweerder heeft de volgende indicatoren tegengeworpen: eiseres is op illegale wijze Nederland ingereisd, zij heeft voorafgaand aan deze aanvraag illegaal in Nederland verbleven, het huwelijk tussen eiseres en referent is zeer snel na de eerste ontmoeting gesloten, het huwelijk is met de handschoen is gesloten, het adres van referent op de overgelegde loonstroken en werkgeversverklaring wijkt af van het adres waarop referent op dat moment stond ingeschreven, het adres van de werkgever van referent wijkt af van de informatie van het UWV (Suwinet) en op het gestelde adres van eiseres en referent staat ook één andere persoon ingeschreven, namelijk eiseres’ moeder. Gelet op vaste rechtspraak heeft verweerder deze indicatoren, in onderlinge samenhang bezien, voldoende mogen achten om nader onderzoek te doen naar de relatie tussen eiseres en referent. Dat niet alle indicatoren die verweerder tegenwerpt staan genoemd in de Richtsnoeren doet hier niet aan af. Het gaat om een lijst met een niet-limitatief karakter en het staat verweerder vrij om andere omstandigheden bij de beoordeling te betrekken. [4]
4.3.
De rechtbank overweegt verder dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat van eiseres en referent mag worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich reeds lange tijd geleden afgespeeld, (meer) eenduidige verklaringen afleggen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit en het bestreden besluit gemotiveerd uiteen heeft gezet dat de verklaringen van eiseres en referent op diverse belangrijke onderdelen verschillende tegenstrijdigheden bevatten, onder meer over het weekend, de middag en avond voorafgaand aan de hoorzitting, de eerste ontmoeting, het samenwonen, de naar voren gebrachte kinderwens en de afspraak bij de huisarts daaromtrent. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze tegenstrijdigheden in zijn beoordeling heeft mogen betrekken en op grond daarvan tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van een schijnhuwelijk. Eiseres’ betoog dat op een deel van de punten van het gehoor wel consistent is verklaard doet daar aan niet af, omdat op voornoemde essentiële punten niet consistent is verklaard. Het betoog van eiseres dat zij de tolk tijdens het gehoor niet goed heeft verstaan, leidt ook niet tot een ander oordeel. Hoewel de rechtbank op enkele punten in het gehoor ziet terugkomen dat eiseres en de tolk elkaar soms niet volledig begrijpen, zoals op pagina 5 van het verslag van het gehoor, blijkt uit het verslag van het gehoor ook dat eiseres het overgrote deel van de gestelde vragen heeft begrepen, want zij heeft de vragen uitgebreid kunnen beantwoorden. De antwoorden die zij geeft zijn op zichzelf coherent, alleen komt het op essentiële onderdelen niet overeen met de verklaringen van referent. Uit pagina 3 van het gehoor blijkt verder dat de ondervrager eiseres erop heeft gewezen dat het belangrijk is dat zij het aangeeft als zij de tolk niet goed verstaat of een vraag niet begrijpt. Bovendien staat op pagina 2 van het verslag van het gehoor dat eiseres ook een beetje Arabisch kan en dat zij met de tolk heeft afgesproken dat de tolk langzaam zal praten en waar nodig vragen zal herhalen. Op pagina 15 van het verslag heeft eiseres de vraag of zij de tolk goed heeft begrepen en heeft verstaan met “ja” beantwoord en opgemerkt “ik begrijp wat jullie zeggen in het Nederlands”. Het betoog van eiseres dat miscommunicatie de reden is voor de geconstateerde tegenstrijdigheden, volgt de rechtbank dan ook niet.
4.5.
Er is geen sprake van schending van de hoorplicht, omdat op voorhand geen twijfel bestond over de mogelijk dat het bezwaar zou kunnen leiden tot een ander besluit.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval bestaat er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/3403,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/3404,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
3.De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn,