ECLI:NL:RBDHA:2020:13802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
NL20.16178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, is op 28 augustus 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De zitting vond plaats op 7 september 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Vanwege technische problemen vond de zitting plaats via een audioverbinding.

De rechtbank heeft beoordeeld of de Staatssecretaris terecht geen lichter middel dan de inbewaringstelling heeft gekozen. Eiser voerde aan dat hij in aanmerking had moeten komen voor een vrijheidsbeperkende maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom dit niet het geval was. De rechtbank overwoog dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Staatssecretaris om eiser over te dragen aan Italië zwaarder wogen dan eisers belang om zijn overdracht in vrijheid af te wachten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel, en werd openbaar gemaakt op 8 september 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.16178
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.D.O. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Wegens technische problemen en met toestemming van eiser en zijn gemachtigde heeft de zitting plaatsgevonden door middel van een audioverbinding, zonder dat de rechtbank in het detentiecentrum op beeld was.

Overwegingen

Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Aan eiser had een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd kunnen worden, eventueel gecombineerd met een meldplicht. Eiser is niet eerder in bewaring gezet. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat er geen omstandigheden zijn die maken dat een lichter middel opgelegd had moeten worden.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3
6. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan. Verweerder heeft daarom, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht geen lichter middel gekozen dan de inbewaringstelling. De reden hiervoor is dat eiser eerder op 6 november 2019 niet is verschenen bij een door verweerder geplande overdracht. Verweerder heeft inmiddels een nieuwe vlucht gepland op 11 september 2020. Het belang van verweerder om eiser over te dragen naar Italië is groot en dit belang weegt zwaarder dan eisers belang om zijn overdracht in vrijheid te mogen afwachten.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b derde lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b vierde lid van het Vb.
3 Bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 september 2020

Documentcode: DSR12663880

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.