Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De beoordeling van het geschil
derdegratieverzoek.
Ondanks mijn eerdere opvattingen en de niet eensluidende adviezen daarover heeft de rechter in kort geding dusdanige kaders geschetst dat ik geen argumenten meer heb om te betogen dat niet aan artikel 2 onder B van de Gratiewet is voldaan. Ik leg mij daarom neer bij de meerderheid van de adviezen dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.Ook het strafdoel van vergelding wordt dus niet meer gediend met de verdere tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing, zo volgt hieruit. Desondanks acht de Minister de grote maatschappelijke verontwaardiging waartoe gratieverlening zal leiden en de omstandigheid dat uit het eerder uitgevoerde slachtofferonderzoek bekend is dat de nabestaanden het verlies van hun dierbaren nog lang niet verwerkt hebben en dat gratiëring bij hen op groot onbegrip zal stuiten doorslaggevend in een door hem te maken belangenafweging. Dat impliceert dat volgens de minister – anders dan het hof van oordeel is – het strafdoel van vergelding tóch wordt gediend met de verdere tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing. Dit valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met elkaar te rijmen.