5.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is bij een ruzie in de jeugdgevangenis met een mes op een medegedetineerde gaan insteken. Het slachtoffer is daarbij aan zijn buik gewond geraakt. Ook een groepsleider, die tussenbeide kwam, heeft hij met het mes verwond.
Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, die steekverwondingen hebben opgelopen. Die verwondingen bleven (relatief) beperkt, maar gelet op het toegepaste geweld had het in beide gevallen nog veel erger kunnen aflopen.
Uit de slachtofferverklaringen en de vorderingen benadeelde partijen blijkt dat de slachtoffers niet alleen lichamelijk letsel hebben opgelopen maar ook, tot op de dag van vandaag, last hebben van de psychische gevolgen van het incident.
Het geweld heeft in het bijzijn van andere medegedetineerden en medewerkers van de JJI plaatsgevonden. In de regel veroorzaken zulke feiten angst bij ooggetuigen. Tevens veroorzaken dergelijke geweldsfeiten algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank weegt dit alles mee bij de straftoemeting.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte d.d. 17 november 2020. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde al eerder, in oktober 2018, voor een poging tot doodslag onherroepelijk is veroordeeld en daarvoor onder meer zes maanden jeugddetentie en de PIJ-maatregel voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk heeft opgelegd gekregen. Ook toen heeft hij het slachtoffer met een mes gestoken. Deze maatregel is kort daarop tenuitvoergelegd, omdat de verdachte zich niet aan bijzondere voorwaarden had gehouden. Gedurende die tenuitvoerlegging heeft de verdachte het bewezenverklaarde gepleegd. Het voorgaande heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
Reclassering
De reclassering heeft zich in haar reclasseringsadvies d.d. 15 april 2020, opgesteld door
[naam 1] , beperkt tot de beantwoording van de vraag of de verdachte volgens het jeugdstrafrecht of het volwassenstrafrecht berecht dient te worden. Op basis van het ASR (adolescentenstrafrecht)-wegingskader is het advies om het volwassenstrafrecht toe te passen. De reclassering had contact gehad met de rapporterend psycholoog M.H. de Groot, die aangaf geen aanwijzingen te hebben dat de verdachte zich niet staande kon houden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg, waar hij de voorlopige hechtenis onderging. In 2018 stelde de William Schrikker Groep reeds dat de verdachte begeleid diende te worden door de volwassenreclassering, hij kan zich staande houden in de PI en een opgelegde PIJ-maatregel is een contra-indicatie voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, aldus de reclassering.
Pro Justitia
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een Pro Justitia rapport van forensich psychiater M.A. Westerborg d.d. 18 juni 2020 en een Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog M.H. de Groot d.d. 28 mei 2020, die beiden ter terechtzitting als deskundigen zijn gehoord.
De deskundigen concluderen en adviseren het volgende. De verdachte lijdt aan een stoornis in het gebruik van cannabis (matig tot ernstig) en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft moeite met krenking en frustratie om te gaan en heeft een bemoeilijkte agressieregulatie. Ook ontbreekt het bij de verdachte aan enige zelfreflectie. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de feiten en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte op dat moment beïnvloed. Geadviseerd wordt daarom bij een veroordeling de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De deskundigen achten voorts de kans op recidive groot. Er lijkt gedurende de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel van de verdachte sprake van schijnaanpassing door de verdachte en het is de vraag wat er tot nu toe van zijn behandeling is beklijfd. De psychiater heeft daarover aangegeven dat de verdachte gelet op zijn behandeling tot nu toe, een adequatere copingstijl en -gedrag had moeten hebben dan hij heeft laten zien.
Door beide deskundigen wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De psycholoog heeft in zijn rapport uiteengezet dat, gebruikmakend van de ASR, er onvoldoende argumenten worden gevonden om te adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Met betrekking tot de handelingsvaardigheden kan gesteld worden dat er geen aanwijzingen zijn dat sprake is van beperkingen.
Pedagogische beïnvloeding is niet duidelijk geïndiceerd; de verdachte heeft aangetoond indien nodig weer een studie op te kunnen pakken. Met betrekking tot de justitiële voorgeschiedenis is van belang dat de verdachte enkele jaren geleden een PIJ-maatregel opgelegd kreeg, wat een contra-indicatie is om opnieuw het jeugdstrafrecht toe te passen. Er is naar het oordeel van de psycholoog niet goed een inzicht te krijgen in een psychopathische en/of antisociale persoonlijkheidsorganisatie.
Ten slotte adviseren beide deskundigen om verdachte te laten behandelen in het kader van een TBS met dwangverpleging.
De deskundigen geven daarbij aan dat deze maatregel de voorkeur heeft ten opzichte van een PIJ-maatregel, aangezien met de huidige PIJ-maatregel onvoldoende resultaten zijn geboekt. De bij de verdachte eerder gediagnosticeerde bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling heeft zich inmiddels ontwikkeld tot een persoonlijkheidsstoornis. Het stadium van pedagogische beïnvloeding is daarmee gepasseerd. Het is daarom belangrijk dat de verdachte snel een adequate behandeling krijgt om zijn persoonlijkheidsproblematiek en de daaruit voortvloeiende risicofactoren te doen afnemen, zodat hij veilig kan terugkeren naar de maatschappij.
De behandelvormen in het kader van de TBS-maatregel lijken op dit moment beter op de situatie van de verdachte toegerust. Daarbij is door de psychiater met name gewezen op de mogelijkheid van schematherapie en het bieden van een individueel behandeltraject in plaats van het systemische traject in de JJI. Ook moet voorkomen worden dat de totale behandelduur van de verdachte onnodig lang is , door het mogelijk ineffectieve behandelkader van de PIJ-maatregel te laten voortduren.
De reclassering en de gedragsdeskundigen hebben naar oordeel van de rechtbank in hun oordeelsvorming alle relevante omstandigheden betrokken en een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing aan hun conclusies ten grondslag gelegd. Nu deze conclusies en adviezen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag.
JJI Lelystad
De rechtbank heeft de verdachte per 1 mei 2020 uit de voorlopige hechtenis geschorst waardoor de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel die hij onderging voortgezet kon worden. Die PIJ-maatregel ondergaat hij thans in de JJI Lelystad.
De rechtbank stelt vast dat de huidige termijn van de PIJ-maatregel over ongeveer 4 maanden verloopt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het PIJ-verlengingsadvies d.d. 25 november 2020, opgesteld door gedragswetenschapper [naam 2] , hoofd behandeling [naam 3] en directeur [naam 4] , allen werkzaam bij JJI Lelystad. Geadviseerd wordt om in de zaak met parketnummer 13/654163-17, de PIJ-maatregel van de verdachte te verlengen met 18 maanden. In het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling is er zeker een noodzaak van voortzetting van verblijf en behandeling. Daarnaast is het van belang om de justitiële titel te verlengen in het belang van bescherming van de maatschappij. Als het PIJ-kader komt te vervallen dan wordt het recidiverisico ingeschat als hoog.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de aanvullende brief van de JJI Lelystad d.d. 11 december 2020, opgesteld door behandelcoördinator [naam 5] , psychiater [naam 6] en het hiervoor genoemde hoofd behandeling [naam 3] .
Beschreven wordt onder meer dat de verdachte gedurende zijn verblijf in FC Teylingereind de volgende behandelinterventies heeft gevolgd: Leren van delict, Dutch Cell dogs en CGT gericht op middelengebruik. Deze interventies zijn passend bij de start van een behandeltraject, maar daarmee is nog niet ingegrepen op alle risicofactoren waarvoor de verdachte behandeling moet gaan krijgen en die gericht zijn op het verminderen van het recidivegevaar. Dit betreffen interventies op het gebied van agressie-, en copingvaardigheden. Verdachte heeft weinig zicht op zijn eigen gevoelsleven en binnenwereld en is nog weinig in staat om te reflecteren op zijn eigen gedrag alsmede andere symptomen die passend bij zijn ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Daar zal vanaf nu op worden ingezet, middels (wederom) cognitieve gedragstherapie, gericht op middelengebruik en Agressieregulatie op maat. Daarnaast is systemisch werken een onderdeel van de behandelvraag.
Verder wordt beschreven dat het vanuit hun positie te vroeg is om te concluderen dat er geen mogelijkheden zijn in het PIJ-kader. Aan de andere kant kan ook nog niet met zekerheid gezegd worden dat de verdachte positief zal reageren op het gericht behandelen van zijn risicofactoren op dit moment in de behandeling. Wel wordt gezien dat de verdachte op zijn plek lijkt en zich ook veilig voelt en dat betreft een basisvoorwaarde om een goede behandeling mogelijk te kunnen maken.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank is van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Volwassenenstrafrecht
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat in de persoon van de verdachte en in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan onvoldoende aanknopingspunten zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank zal dus volwassenenstrafrecht toepassen.
Gevangenisstraf en maatregel
De rechtbank acht in deze zaak de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden, om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen. Aansluitend dient (verdere) behandeling van de problematiek van de verdachte plaats te vinden.
Bij de vaststelling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank mede het belang betrokken dat de – pas tweeëntwintigjarige – verdachte uit een oogpunt van speciale preventie en beveiliging van de maatschappij op zo’n korte mogelijke termijn aan de noodzakelijke behandeling begint.
Uit het hiervoor weergegeven PIJ-verlengingsadvies en de schriftelijke aanvulling daarop volgt dat positieve resultaten van voorzetting van de behandeling onder de lopende PIJ-maatregel niet bij voorbaat uitgesloten zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat deze mogelijkheid onvoldoende waarborgen biedt voor een adequate behandeling en daarmee beveiliging van de maatschappij.
De rechtbank verwijst hierbij allereerst naar de hiervoor beschreven conclusies en adviezen van psychiater Westenborg en psycholoog De Groot, waarvan de strekking is dat de TBS-maatregel in de huidige situatie het meest passend is. Daarbij komt dat de verdachte eerder voor een soortgelijk ernstig feit is veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel, die later ten uitvoer is gelegd. De verdachte verblijft inmiddels al meer dan anderhalf jaar in dit behandelkader, met nauwelijks tot geen positief effect op zijn persoonlijkheidsproblematiek. Gedurende de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel heeft hij onderhavige feiten gepleegd, waarbij het risico op herhaling naar het oordeel van de rechtbank, zoals dat uit de rapportages en het dossier naar voren komt, op dit moment hoog te achten is. Het is voorts nog onduidelijk of de behandeling in dit kader vanaf heden wel effect zal hebben en zo ja, in hoeverre en op welke termijn. De rechtbank acht het bij deze stand van zaken ook niet in het belang van de verdachte zelf om het PIJ-kader te laten voortduren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de noodzakelijke behandeling dient plaats te vinden in het kader van een TBS-maatregel en zal daarom de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten. De rechtbank heeft geconstateerd dat aan de voorwaarden van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De rechtbank is tevens van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist, dat daarbij de verpleging van overheidswege wordt bevolen als bedoeld in van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt tot slot dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten ter zake van een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De beslissing van de rechtbank van 17 april 2020 tot schorsing van de voorlopige hechtenis totdat in eerste aanleg einduitspraak is gedaan, brengt mee dat de voorlopige hechtenis van de verdachte weer herleeft.