Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Bij besluit van 23 oktober 2012 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 september 2015is eiser veroordeeld voor vernieling, twee diefstallen, schending van een winkelverbod, opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en bedreiging. Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2018is eiser veroordeeld voor twee pogingen tot verkrachting, twee aanrandingen en schending van de eerbaarheid. Hij is toen veroordeeld
tot 12 maanden gevangenisstraf en TBS met verpleging van overheidswege.
3. Naar aanleiding van eisers strafrechtelijke antecedenten heeft de korpschef van de politie te Breda op 12 mei 2017 een voorstel gedaan aan verweerder om eisers verblijfsvergunning in te trekken en een zwaar inreisverbod tegen hem uit te vaardigen. Verweerder heeft eiser op 3 juli 2018 gehoord. Vervolgens heeft verweerder op 19 februari 2019 een voornemen uitgebracht waarin het standpunt wordt ingenomen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.Eiser heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Op 17 juni 2019 is eiser een tweede maal door verweerder gehoord.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 23 mei 2017, eisers aanvraag om verlenging van deze vergunning afgewezen en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft de intrekking van eisers asielvergunning gebaseerd op de zogenoemde glijdende schaal van artikel 3.86, tweede lid, van het Vb.Eiser voert daartegen aan dat ten onrechte niet is getoetst aan het Unierechtelijke openbare-ordebegrip omdat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijnvan toepassing is. Dit begrip houdt in dat sprake moet zijn van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
7. Om te beoordelen of verweerder terecht niet heeft getoetst aan het Unierechtelijke openbare-ordebegrip, dient te worden bepaald of de verleningsgrond van eisers asielvergunning zuiver nationaalrechtelijk was. Dit volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling.
8. Eisers asielvergunning is gebaseerd op de WBV2011/14waarbij onder meer homoseksuelen uit Iran zijn aangewezen als specifieke groep die behoudens contra-indicaties in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw (oud). Dit was een zuiver nationaalrechtelijke verleningsgrond, zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij het herschikken van de gronden voor asielverlening.Het afschaffen van de oude c-grond was mede daarin gelegen dat er door de komst van de Kwalificatierichtlijn en de herziene Procedurerichtlijnook op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw voldoende mogelijkheden bestaan om specifieke groepen aan te wijzen.Dit laat echter onverlet dat voor zover er sprake is geweest van het aanwijzen van specifieke groepen op basis van de oude c-grond dit op nationaalrechtelijke grondslag is gebeurd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat bij het aanwijzen van specifieke groepen op basis van de oude c-grond geen rol was weggelegd voor bijkomende individuele omstandigheden, waar dit bij de internationaalrechtelijke gronden wel het geval is.Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat bestaande vergunningen op basis van de oude c-grond ondanks het afschaffen van deze grond worden geëerbiedigd.
9. Dit brengt met zich dat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is op de intrekking zodat verweerder daarbij terecht niet heeft getoetst aan het Unierechtelijke openbare-ordebegrip.
Inherente afwijkingsbevoegdheid
10. Tegen de toepassing van de glijdende schaal als zodanig zijn geen gronden gericht. Eiser voert echter wel aan dat verweerder vanwege bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awbniet had kunnen overgaan tot intrekking van zijn asielvergunning. Dit artikel ziet op de bevoegdheid van bestuursorganen om van hun eigen beleidsregels af te wijken.
11. De in artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen glijdende schaal, die betrekking heeft op de afwijzing van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, is via het beleid van verweerdervan overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
12. Eisers gemachtigde heeft namens eiser aangevoerd dat eiser slechts een IQvan 63 heeft en dat hij psychisch beperkt is.Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet met zich dat verweerder van de intrekking had moeten afzien. De intrekking is namelijk het gevolg van eisers strafrechtelijke veroordelingen, waarbij al rekening is gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.
13. Daarnaast wijst eiser erop dat hij ten gevolge van het bestreden besluit niet langer zal worden behandeld, terwijl het gelet op zijn beperkte vermogens zowel in zijn eigen belang, als in het belang van de samenleving is dat zijn behandeling wordt voortgezet. Ook dit brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat verweerder van de intrekking had moeten afzien. Het is namelijk geenszins gebleken dat eisers TBS daadwerkelijk zal worden opgeheven als het bestreden besluit standhoudt. Verder kan niet op voorhand worden aangenomen dat het doel van verweerders openbare-ordebeleid, het beschermen van de Nederlandse samenleving, in het gedrang zou komen als eisers behandeling wel zou worden stopgezet omdat eiser een vertrekplicht heeft.
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers asielvergunning terecht heeft ingetrokken.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de intrekking heeft verweerder daarom ook terecht geweigerd om de geldigheidsduur van eisers asielvergunning te verlengen.
16. Het Unierechtelijke openbare-ordebegrip is wel van toepassing is bij het uitvaardigen aan eiser van een inreisverbod voor de duur van tien jaren.
17. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij wijst hij erop dat zijn delictgedrag werd ingegeven door drugsgebruik en door maatschappelijke teloorgang en dat daarvan momenteel geen sprake meer is vanwege zijn lopende behandeling.
18. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De instelling die eiser momenteel behandelt heeft recentelijk gerapporteerddat sprake is van een hoog recidiverisico en een noodzaak tot verdere behandeling. Bij beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juni 2020is de duur van de aan eiser opgelegde TBS-maatregel verlengd. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling is daarmee een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving gegeven.
19. Op grond van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder een afweging gemaakt tussen eisers belang bij het uitoefenen van familie- en privéleven in Nederland en het belang van de Nederlandse overheid bij het bewaken van de openbare orde, die in het nadeel van eiser is uitgevallen.
20. Eiser voert aan dat verweerder daarbij te weinig gewicht heeft toegekend aan zijn belangen. Daarbij wijst hij op het verblijf in Nederland van zijn tante. Ook stelt hij dat er onvoldoende rekening is gehouden met de duur van zijn verblijf in Nederland en met de intensiteit van zijn sociale banden met Nederland.
21. Deze beroepsgrond slaagt niet. Tijdens het gehoor van 3 juli 2018 heeft eiser verklaard dat hij geen contact heeft met zijn in Nederland woonachtige tante. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eiser en zijn tante. Daarnaast heeft eiser met betrekking tot zijn privéleven niet onderbouwd waarom de motivering van verweerder ten aanzien van de duur van zijn verblijf in Nederland en de intensiteit van zijn banden met Nederland geen stand zou kunnen houden.
22. Het beroep is ongegrond.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.