2.2.Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij brief van 22 februari 2019 heeft eiser de volgende aanvullende stukken overgelegd:
- een ondernemingsplan van 22 februari 2019, waarin onder meer wordt gesteld dat de vennoten specifieke ervaring hebben stukadoors-en afbouwwerkzaamheden;
- een vennootschapsovereenkomst van [datum 2] 2018;
- een grote hoeveelheid facturen (ca. 80);
- verschillende aangiften omzetbelasting, van 2e kwartaal 2016 tot en met 1e kwartaal 2019;
- bankrekeningafschriften over de periode van 6 april 2016 tot en met 31 juli 2018;
- jaarrekeningen over 2016,2017 en 2018;
- resultatenrekening 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019.
3. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van
11 juli 2019 (AWB 19/956) het verzoek een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de documentatievereisten van bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000 en paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Dit heeft volgens verweerder tot gevolg dat niet beoordeeld kan worden of een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met eisers werkzaamheden als zelfstandige.
5. Verweerder werpt in het bestreden besluit aan eiser tegen dat het door hem overgelegde ondernemingsplan geen op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse bevat. Hierdoor is volgens verweerder niet inzichtelijk of er behoefte bestaat aan zijn diensten en of de onderneming levensvatbaar is. Eiser heeft weliswaar een beschrijving gegeven van de markt en of doelgroep, maar deze beschrijving is volgens verweerder een algemene weergave van de markt en of doelgroep in heel Nederland en is niet toegespitst op de branche/ en of regio waar eiser actief is. Eiser stelt dat hij in Amsterdam actief is, waar ook de onderneming is gevestigd. Verder blijkt ook uit de door eiser overgelegde facturen dat het grootste deel van de werkzaamheden in de regio Amsterdam wordt uitgevoerd. Eiser heeft weliswaar een summiere en zeer algemene beschrijving gegeven van zijn concurrentiepositie, maar heeft niet gespecificeerd wie de directe concurrenten zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en waarin eisers onderneming zich ten opzichte van die concurrentie onderscheidt, noch landelijk, noch in de regio Amsterdam.
Ook is eisers vakinhoudelijke expertise (opleiding en ervaring) volgens verweerder niet aangetoond. Eiser heeft geen diploma’s overgelegd. Daardoor is niet duidelijk of eiser een opleiding heeft afgerond die van waarde is voor zijn werkzaamheden. Eisers werkervaring is evenmin onderbouwd met referenties en arbeidsovereenkomsten van vorige dienstbetrekkingen.
6. Eiser voert aan dat de besliscriteria op basis waarvan verweerder aanvragen voorlegt aan de RvO niet duidelijk zijn. In dit kader voert eiser aan dat uit het beleid niet op te maken is hoe specifiek de markt- en concurrentieanalyse moeten zijn. Los hiervan stelt eiser zich op het standpunt dat uit de door hem in beroep overgelegde drie adviezen van de RvO- gericht op betrokkenen die eveneens naar gesteld werkzaam zijn op het vlak van stukadoors- en afbouwwerkzaamheden valt op te maken dat in de bouwsector behoefte bestaat aan ongeschoolde bouwvakkers. Gelet hierop hoeft eiser, anders dan verweerder ten aanzien van arbeidskrachten in de bouwsector verlangt, niet aan te tonen dat hij over onderscheidend vermogen beschikt en dat hij gespecialiseerd is.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Omwille van de leesbaarheid van deze uitspraak zijn enkele geciteerde passages uit de door eiser overgelegde adviezen van de RvO niet hier, maar in de bijlage opgenomen. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.