ECLI:NL:RBDHA:2020:13161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AWB 19/5990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang dienden. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter had eerder het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte vasthield aan de eis dat eiser een op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse moest overleggen. De rechtbank stelde vast dat er binnen de huidige conjunctuur van de bouwsector voldoende vraag is naar ongeschoolde arbeidskrachten, en dat de RvO in eerdere adviezen had aangegeven dat toetreding van de eiser geen negatief effect zou hebben op de werkgelegenheidssituatie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser niet had voldaan aan de documentatievereisten. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris het griffierecht moest vergoeden en veroordeelde hem in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van aanvragen van zelfstandigen en de eisen die aan hen worden gesteld, vooral in sectoren waar behoefte is aan arbeidskrachten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5990
[V - Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1978, van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “arbeid als zelfstandige” afgewezen. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van
11 juli 2019 (AWB 19/956) dit verzoek afgewezen.
Verweerder heeft bij besluit van 8 juli 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 5 augustus 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het ‘onderzoek ter zitting’ heeft plaatsgevonden op 29 september 2020 via Skype voor bedrijven. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser heeft op 30 november 2018 deze aanvraag ingediend. Hij beoogt arbeid als zelfstandige bij de vennootschap onder firma [naam 1] , te Amsterdam. De onderneming is op [datum 1] 2016 opgericht en bestaat uit twee vennoten. Op
[datum 2] 2018 is eiser toegetreden als medevennoot. De onderneming bestaat thans dan ook uit drie personen ( [naam 2] en [naam 3] en eiser). Bij zijn aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd. Het gaat om:
- een kopie van zijn paspoort;
- een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van [datum 2] 2018;
- een bewijs van bekendmaking bij de Basisregistratie Personen van [datum 3] 2018;
- een bewijs van registratie als niet-ingezetene van [datum 4] 2018
Besluitvorming
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat met zijn bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Eiser heeft volgens verweerder in de aanvraagfase onvoldoende stukken overgelegd waardoor zijn aanvraag niet voor advies is voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO).
2.2.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij brief van 22 februari 2019 heeft eiser de volgende aanvullende stukken overgelegd:
- een ondernemingsplan van 22 februari 2019, waarin onder meer wordt gesteld dat de vennoten specifieke ervaring hebben stukadoors-en afbouwwerkzaamheden;
- een vennootschapsovereenkomst van [datum 2] 2018;
- een grote hoeveelheid facturen (ca. 80);
- verschillende aangiften omzetbelasting, van 2e kwartaal 2016 tot en met 1e kwartaal 2019;
- bankrekeningafschriften over de periode van 6 april 2016 tot en met 31 juli 2018;
- jaarrekeningen over 2016,2017 en 2018;
- resultatenrekening 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019.
3. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van
11 juli 2019 (AWB 19/956) het verzoek een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de documentatievereisten van bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000 en paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Dit heeft volgens verweerder tot gevolg dat niet beoordeeld kan worden of een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met eisers werkzaamheden als zelfstandige.
5. Verweerder werpt in het bestreden besluit aan eiser tegen dat het door hem overgelegde ondernemingsplan geen op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse bevat. Hierdoor is volgens verweerder niet inzichtelijk of er behoefte bestaat aan zijn diensten en of de onderneming levensvatbaar is. Eiser heeft weliswaar een beschrijving gegeven van de markt en of doelgroep, maar deze beschrijving is volgens verweerder een algemene weergave van de markt en of doelgroep in heel Nederland en is niet toegespitst op de branche/ en of regio waar eiser actief is. Eiser stelt dat hij in Amsterdam actief is, waar ook de onderneming is gevestigd. Verder blijkt ook uit de door eiser overgelegde facturen dat het grootste deel van de werkzaamheden in de regio Amsterdam wordt uitgevoerd. Eiser heeft weliswaar een summiere en zeer algemene beschrijving gegeven van zijn concurrentiepositie, maar heeft niet gespecificeerd wie de directe concurrenten zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en waarin eisers onderneming zich ten opzichte van die concurrentie onderscheidt, noch landelijk, noch in de regio Amsterdam.
Ook is eisers vakinhoudelijke expertise (opleiding en ervaring) volgens verweerder niet aangetoond. Eiser heeft geen diploma’s overgelegd. Daardoor is niet duidelijk of eiser een opleiding heeft afgerond die van waarde is voor zijn werkzaamheden. Eisers werkervaring is evenmin onderbouwd met referenties en arbeidsovereenkomsten van vorige dienstbetrekkingen.
6. Eiser voert aan dat de besliscriteria op basis waarvan verweerder aanvragen voorlegt aan de RvO niet duidelijk zijn. In dit kader voert eiser aan dat uit het beleid niet op te maken is hoe specifiek de markt- en concurrentieanalyse moeten zijn. Los hiervan stelt eiser zich op het standpunt dat uit de door hem in beroep overgelegde drie adviezen van de RvO [1] - gericht op betrokkenen die eveneens naar gesteld werkzaam zijn op het vlak van stukadoors- en afbouwwerkzaamheden valt op te maken dat in de bouwsector behoefte bestaat aan ongeschoolde bouwvakkers. Gelet hierop hoeft eiser, anders dan verweerder ten aanzien van arbeidskrachten in de bouwsector verlangt, niet aan te tonen dat hij over onderscheidend vermogen beschikt en dat hij gespecialiseerd is.
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank overweegt als volgt. Omwille van de leesbaarheid van deze uitspraak zijn enkele geciteerde passages uit de door eiser overgelegde adviezen van de RvO niet hier, maar in de bijlage opgenomen. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat in het advies in de zaak [naam 4] de RvO van mening is dat het in die zaak overgelegde ondernemingsplan algemeen van opzet is en geen inzicht geeft in de specifieke positie. In het advies in de zaak [naam 5] heeft de RvO het overgelegde ondernemingsplan inhoudelijk zelfs volledig buiten beschouwing gelaten. Volgens de RvO is het ondernemingsplan een duidelijk resultaat van slecht kopieer-, knip- en plakwerk. De RvO merkt daarover op;
“Het door SVS Dienstverleningen opgestelde ondernemingsplan is een duidelijk resultaat van slecht kopieer-, knip- en plakwerk. Diverse tekst stukken gaan o.m. over een geheel andere ondernemer, ondernemingsactiviteiten”.
8.2.
Voorts constateert de rechtbank dat in de door eiser overgelegde adviezen [naam 4] en [naam 6] betrokkenen bij de beoordeling niet zijn aangemerkt als gespecialiseerde arbeidskrachten. In het advies in de zaak [naam 5] wordt de beoordeling zelfs gedaan vanuit de context dat betrokkene hulparbeider (ongeschoold arbeider) in de bouw is.
8.3.
Ondanks dat in de adviezen in de zaken [naam 4] en [naam 6] de ondernemingsplannen geen op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse bevatten en in alle drie de adviezen betrokkenen geen gespecialiseerde arbeidskrachten zijn, heeft de RvO toch de invloed op de markteconomie en/ of de werkgelegenheid kunnen beoordelen. In alle drie de adviezen concludeert de RvO namelijk dat binnen de huidige conjunctuur van de bouwsector, en met name in de afbouwsector nu nog voldoende vraag is naar de in die adviezen genoemde betrokkenen. Het is volgens de RvO voldoende aannemelijk dat toetreding van betrokkene(n) geen negatief effect heeft op de huidige werkgelegenheidssituatie.
9.1.
Ten aanzien van deze procedure is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door de RvO beschreven huidige werkgelegenheidssituatie in de bouwsector, verweerder ten onrechte vasthoudt aan het vereiste dat door eiser een op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse overgelegd dient te worden, voor het geval ook eiser kan worden aangemerkt als ongeschoolde arbeider in de afbouwbranche. Hetzelfde geldt voor het vereiste dat eiser dient aan te tonen dat hij vakinhoudelijke expertise (opleiding en ervaring) heeft. Uit hetgeen onder 8.1. tot en met 8.3. is overwogen blijkt immers dat binnen deze branche, ook in de situatie wanneer geen op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse is overgelegd en wordt uitgegaan van een hulparbeider (ongeschoolde arbeider), het voor de RvO mogelijk is te beoordelen of in de huidige conjunctuur er behoefte bestaat aan de diensten die eiser aanbiedt en wat voor effect toetreding van eiser op de werkgelegenheidssituatie heeft.
9.2.
Voorgaande betekent dat wat verweerder heeft opgenomen in het bestreden besluit ten aanzien van de markt- en concurrentieanalyse en het aantonen van vakinhoudelijke expertise (opleiding en ervaring) gebrekkig is gemotiveerd. Eisers overige gronden ten aanzien van deze twee onderdelen hoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. In het kader van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank in het navolgende onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
Andere (documentatie)vereisten
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit, en tevens ter zitting toegelicht, dat ook andere stukken ontbreken die maken dat eiser niet heeft voldaan aan het documentatievereiste. Volgens verweerder ontbreken ook btw-aangiftes
en -beschikkingen, definitieve jaarrekeningen, tussentijdse balansen en exploitatieoverzichten, aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting, loonaangiften van personeel en arbeidsovereenkomsten en gespecificeerde verkoopfacturen.
11. Eiser heeft eerst ter zitting aangevoerd dat het bestreden besluit tegenstrijdig is ten aanzien van de definitieve jaarrekeningen en verkoopfacturen. Op pagina 2 van het bestreden besluit staat dat deze stukken in bezwaar zijn overgelegd terwijl op pagina 3 staat dat deze stukken ontbreken.
12. Verweerder heeft ter zitting erkend dat ten aanzien van wat er op pagina 2 en 3 staat over de definitieve jaarrekeningen dit niet helemaal goed is gegaan. Ten aanzien van de verkoopfacturen is volgens verweerder geen sprake van een fout maar werpt verweerder tegen dat deze niet specifiek genoeg zijn.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Net als partijen is de rechtbank van oordeel dat hetgeen verweerder heeft opgenomen over de jaarrekeningen niet zorgvuldig is. Echter is de rechtbank van oordeel dat dit is aan te merken is als een gebrek als bedoeld in
artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser is door het voorgaande niet wezenlijk in zijn belangen geschaad. Verweerder heeft op pagina 3 van het bestreden besluit ruimschoots aangegeven welke andere stukken ontbreken (om de behoefte en levensvatbaarheid te toetsen). Gelet hierop heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet aan het documentatievereiste heeft voldaan en daarom eisers aanvraag niet aan de RvO heeft hoeven voorleggen.
Inhoudelijke beoordeling
14. Eisers standpunt dat verweerder het ondernemingsplan van eiser inhoudelijk heeft beoordeeld volgt de rechtbank niet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] volgt dat het aan eiser is om in de bestuurlijke fase alle in het beleid en het aanvraagformulier genoemde stukken over te leggen en dat het vervolgens aan verweerder is om in redelijkheid in het licht van deze overgelegde stukken vast te stellen of het ondernemingsplan of de verdere stukken onjuistheden of onvolledigheden bevatten en welke stukken verder nog nodig zijn om de aanvraag voor advisering voor te kunnen leggen aan de RvO. Dat verweerder deze beoordeling niet mag maken, volgt de rechtbank dan ook niet.
Gelijkheidsbeginsel
15. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. In geen van de gevallen waarnaar hij verwijst, heeft eiser onderbouwd waarom het om vergelijkbare gevallen gaat. [3] Bovendien zijn de zaken waar eiser een beroep op heeft gedaan zonder succes aan de orde gekomen in andere procedures bij deze rechtbank en zittingsplaats. [4]
Standstill-bepaling
16. Het betoog dat het huidige toelatingsbeleid voor Turkse ondernemers in strijd is met de standstill-bepaling, slaagt niet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken op dit punt, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2017 van de Afdeling. [5]
Hoorplicht
17. Het beroep van eiser op de hoorplicht slaagt evenmin. Gelet op de overgelegde stukken, mocht verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaren. Omdat de aanvraag van eiser niet voldeed aan het documentatievereiste stond op voorhand vast dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden.

Conclusie

18. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat de rechtbank in rechtsoverweging 13 heeft geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan het documentatievereiste. [6]
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van totaal € 1.050,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE- Passages uit adviezen van de RvO

RvO advies [naam 4] , 4 december 2019


Het ondernemingsplan bevat een marktanalyse maar deze is algemeen van opzet en geeft geen inzicht in de eigen specifieke positie. De marktomschrijving is een algemene weergave van de markt in heel Nederland en een vergelijk met de regio Amsterdam. […]
Er worden een aantal concurrenten genoemd maar de analyse is zeer summier. Met de gekozen product-, markt-, promotie- en prijsstrategie onderscheidt betrokkene zich niet van de rest van de aanbieders. Er zijn geen referenties verstrekt van opdrachtgevers waarmee aannemelijk gemaakt kan worden dat betrokkene over vaardigheden beschikt waarmee hij zich onderscheidt van de concurrenten.
[…]
Echter is er momenteel binnen de afbouwsector nog voldoende vraag naar minder gespecialiseerde arbeidskrachten. Het is voldoende aannemelijk, dat toetreding van betrokkene geen negatief effect heeft op de huidige werkgelegenheidssituatie.

RvO advies [naam 6] , 10 januari 2020


Aanvrager wilde zich onderscheiden als vakbekwame schilder en stukadoor met specialistische werkzaamheden. echter uit de overgelegde stukken bleek geen bewijs van de geambieerde specialistische werkzaamheden. […]
Met het in bezwaar verstrekte nieuwe ondernemingsplan, de facturen, referenties en een werkgeversverklaring heeft betrokkene zijn vakbekwaamheid nog steeds niet aangetoond.[…]
Zoals in het ondernemingsplan zelf wordt vermeld heeft betrokkene het imago van een “flexibele klusjesman”. Gespecialiseerde werkzaamheden als vakkracht zijn ook nu niet aangetoond.
Volgens het laatste brancherapport van de EIB (Stichting Economisch Instituut voor de Bouw) uit oktober 2019 vlakt de bouwproductie sterk af door de terugval van woningbouwvergunningen en stikstofproblemen. Voor de uitvoerende bouw, waaronder de activiteiten van betrokkene vallen, heeft dit minder invloed, maar duidelijk is dat de flexibele schil van zzp-ers eerst risico loopt bij een terugval in de bouwsector. Volgens hetzelfde rapport is er echter op dit moment wel voldoende vraag naar arbeidskrachten zoals betrokkene, er is momenteel binnen de afbouwsector nog voldoende vraag naar minder gespecialiseerde arbeidskrachten. Het is voldoende aannemelijk, dat toetreding van betrokkene geen negatief effect heeft op de huidige werkgelegenheidssituatie.

RvO advies [naam 5] , 24 maart 2020


Het door SVS Dienstverleningen opgestelde ondernemingsplan is een duidelijk resultaat van slecht kopieer-, knip- en plakwerk. Diverse tekst stukken gaan o.m. over een geheel andere ondernemer, ondernemingsactiviteiten. Dit plan wordt hier inhoudelijk volledig buiten de advisering gehouden. […]
Betrokkene overlegde geen bewijsstukken ter onderbouwing van specifieke competenties ten
aanzien van enig gespecialiseerde bouwvaardigheden. Het door hem overgelegde
'tijdelijk bevoegdheidsbewijs meesterschap' heeft geen betrekking op in zijn ondernemingsplan genoemde stukwerkzaamheden. Het verstrekte overzicht van werkperioden in Turkije, zijn niet inhoudelijk nader onderbouwd met referenties. […]
Het ontbreken van bedoelde informatie die relateert aan de competenties en kwaliteiten van
aanvrager maakt dat beoordeling van zijn invloed op de arbeidsmarkt hier plaatsvindt vanuit de context als hulparbeider in de bouw (ongeschoold bouwarbeider).
Volgens het laatste brancherapport van de EIB (Stichting Economisch Instituut voor de Bouw) uit oktober 2019 vlakt de bouwproductie sterk af door de terugval van woningbouwvergunningen en stikstofproblemen. Voor de uitvoerende bouw, waaronder de activiteiten van betrokkene vallen, heeft deze minder invloed, maar duidelijk is dat de flexibele schil van zzp-ers het eerst risico loopt bij een terugval in de bouwsector. Volgens hetzelfde rapport is er echter op dit moment nog voldoende vraag naar arbeidskrachten zoals betrokkene; binnen de afbouwsector is er nog voldoende vraag naar zowel hulparbeiders als gespecialiseerde arbeidskrachten.
De krapte aan ongeschoolde hulparbeiders in de bouw blijkt ook uit de meest recente
spanningsindicator van het UWV over het derde kwartaal van 2019.
Op basis van de thans beschikbare informatie is het, ondanks de terugval in de bouw, vooralsnog voldoende aannemelijk dat toetreding van betrokkene geen negatief effect heeft op de huidige en hier relevante werkgelegenheidssituatie.

Voetnoten

1.4 december 2019 [naam 4] , 10 januari 2020 [naam 6] , en 24 maart 2020 [naam 5]
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:410.
3.AWB 18/3380 en AWB 18/8842.
4.Zoals in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 april 2019, AWB 18/8730 (ECLI:NL:RBAMS:2019:3948), van 4 juni 2019, AWB 18/9410 (ECLI:NL:RBAMS:2019:3910) en van 18 september 2019, AWB 19/5788 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6810).
6.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.