3.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat de officier van justitie kennelijk heeft bedoeld ten laste te leggen dat de verdachte, als directeur van rechtspersoon [naam beveiligingsbedrijf] , feitelijk leiding dan wel opdracht heeft gegeven aan de door [medeverdachte] gepleegde gedragingen, welke kunnen worden toegerekend aan [naam beveiligingsbedrijf] . Het verwijt dat de officier van justitie de verdachte wil maken, is echter niet op deze manier tenlastegelegd, nu de rechtspersoon in de tenlastelegging niet wordt genoemd. De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen, nu uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de verdediging de tenlastelegging ook in die zin heeft begrepen.
De rechtbank stelt voorop dat voorafgaand aan de vraag of sprake is van feitelijk leidinggeven moet worden vastgesteld of sprake is van daderschap van de rechtspersoon. Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen, moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of bewezen kan worden verklaard dat [medeverdachte] de in de tenlastelegging genoemde personen heeft willen beïnvloeden middels de genoemde feitelijke gedragingen en, zo ja, of deze gedragingen kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [naam beveiligingsbedrijf] . Pas als die vraag bevestigend is beantwoord, komt de rechtbank toe aan de vraag of de verdachte aan die gedragingen van [medeverdachte] feitelijk leiding heeft gegeven of daartoe opdracht heeft gegeven.
3.4.1.1. Het juridisch kader van artikel 285a Sr
De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van beïnvloeding van personen zoals bedoeld in artikel 285a Sr strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te kunnen leggen (vgl. HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093). Van “beïnvloeden” in de zin van voormeld artikel is sprake als de uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voor een bewezenverklaring van beïnvloeding is niet vereist dat sprake is geweest van intimidatie, hoewel intimidatie in de regel wel een sterke aanwijzing oplevert dat de desbetreffende uitlating ertoe strekt om de verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat vast komt te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden, zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910). 3.4.1.2. De feitelijke gedragingen en de toepassing van voornoemd juridisch kader
[medeverdachte] heeft ontkend dat hij de verklaringsvrijheid van de in de tenlastelegging genoemde personen heeft willen beïnvloeden en heeft verklaard dat de door hem gedane uitingen geruststellend en/of adviserend bedoeld waren, onder andere omdat [naam beveiliger 1] en enkele andere beveiligers als verdachte werden ontboden op het politiebureau, terwijl zij eerder nog als getuige werden aangemerkt.
De raadsman heeft daarnaast ten aanzien van het eerste gedachtestreepje aangevoerd dat de tenlastegelegde gedraging allereerst ziet op het interne bedrijfsonderzoek en niet op het politieonderzoek, zodat geen sprake is van een verklaring ten overstaan van een ambtenaar. Voorts is, mede naar aanleiding van het beluisteren van tapgesprek 1596 ter terechtzitting, niet duidelijk of deze passage van het tapgesprek überhaupt wel ziet op de verklaring van [naam beveiliger 1] in het interne bedrijfsonderzoek, aldus de raadsman.
Het eerste gedachtestreepje
De rechtbank overweegt dat uit de tenlastegelegde bewoordingen “de verklaring van die [naam beveiliger 1] in het interne bedrijfsonderzoek te (laten) aanpassen” volgt dat het niet gaat om een verklaring die tegenover een rechter of ambtenaar wordt afgelegd. Van beïnvloeding in de zin van 285a Sr is om die reden al geen sprake, nog daargelaten de vraag of het tapgesprek, dat deels in het Sneekers dialect wordt gevoerd, correct is uitgewerkt.
Het tweede en derde gedachtestreepje
De feitelijke gedragingen onder het tweede en derde gedachtestreepje zijn afgeleid uit een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [verdachte] en een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [naam beveiliger 1] .
De rechtbank heeft de betreffende tapgesprekken beluisterd. Aan het gesprek tussen [medeverdachte] en [naam beveiliger 1] valt op dat [medeverdachte] [naam beveiliger 1] op kalme, geruststellende wijze onder meer uitleg geeft over wat [naam beveiliger 1] van het verhoor kan verwachten en wat de rol van mr. Van der Goot is in de procedure. Uit het gesprek tussen [medeverdachte] en [verdachte] blijkt dat [naam beveiliger 1] zich zorgen maakt over het feit dat hij als verdachte is aangemerkt. [medeverdachte] legt vervolgens aan [verdachte] uit wat hij die middag tegen [naam beveiliger 1] heeft gezegd. [verdachte] zegt hierna dat zij ook al tegen hem (de rechtbank begrijpt: [naam beveiliger 1] ) had gezegd dat hij zich niet druk moest maken.
Uit de gehele inhoud van de tapgesprekken en de geruststellende wijze waarop [medeverdachte] tegen [naam beveiliger 1] spreekt, kan de rechtbank niet afleiden dat [medeverdachte] de verklaringsvrijheid van [naam beveiliger 1] heeft willen beïnvloeden. De tenlastegelegde uitingen dienen naar het oordeel van de rechtbank in de context van de gesprekken te worden opgevat als adviezen aan [naam beveiliger 1] op procedureel vlak nu hij als verdachte wordt aangemerkt. Het tweede en derde tenlastegelegde gedachtestreepje leveren dan ook geen beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr op.
Het vierde gedachtestreepje
De feitelijke gedragingen onder het vierde gedachtestreepje zijn afgeleid uit een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [naam beveiliger 3] . In dit gesprek vertelt [medeverdachte] op kalme wijze aan [naam beveiliger 3] dat ‘die jongens’ (de rechtbank begrijpt: [naam beveiliger 1] , [naam beveiliger 4] , [naam beveiliger 5] , [naam beveiliger 2] en [naam beveiliger 6] ) als verdachte van mishandeling in vereniging worden aangemerkt en legt hij [naam beveiliger 3] uit dat met mr. Van der Goot besproken is wat er nu gaat gebeuren.
Aan de hand van de gehele inhoud van het gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] [naam beveiliger 3] heeft gebeld om hem te informeren over de huidige stand van zaken in het politieonderzoek. Voorts valt naar het oordeel van het de rechtbank uit het gesprek af te leiden dat mr. Van der Goot heeft geadviseerd dat de werknemers van [naam beveiligingsbedrijf] en ook [medeverdachte] zelf, gezien de aanmerking van een aantal beveiligers als verdachte, geen vragen van de politie meer moeten beantwoorden (de rechtbank begrijpt: buiten enig politieverhoor om). In dat kader moeten de tenlastegelegde uitingen van [medeverdachte] worden opgevat als een doorgegeven advies aan [naam beveiliger 3] . Het vierde tenlastegelegde gedachtestreepje levert derhalve geen beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr op.
Het vijfde gedachtestreepje
De officier van justitie heeft over de onder het vijfde gedachtestreepje genoemde feitelijke gedragingen aangegeven dat deze zijn afgeleid uit een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [naam beveiliger 2] en uit WhatsAppberichten van [medeverdachte] aan [naam beveiliger 2] en [naam beveiliger 1] . De rechtbank leidt uit het telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [naam beveiliger 2] af dat [naam beveiliger 2] [medeverdachte] heeft gebeld met de vraag waarom de advocaat (de rechtbank begrijpt: mr. Van der Goot) om de tafel wil gaan zitten. [medeverdachte] legt [naam beveiliger 2] uit dat de advocaat hem waarschijnlijk hetzelfde wil adviseren wat hij [medeverdachte] zelf heeft geadviseerd. [medeverdachte] legt vervolgens uit wat hem is geadviseerd en wat hem is uitgelegd over de gang van zaken bij het verhoor. Een aantal dagen later heeft [medeverdachte] aan [naam beveiliger 2] en [naam beveiliger 1] een WhatsAppbericht gestuurd dat zij hun verklaring nog even goed door moeten lezen.
Uit de gehele inhoud van het tapgesprek tussen [medeverdachte] en [naam beveiliger 2] leidt de rechtbank af dat de zin “Nou, als jullie je gewoon aan je verklaring houden, dan is het gewoon klaar” moet worden gelezen in de context van de adviezen die mr. Van der Goot aan [medeverdachte] heeft gegeven, waarover [medeverdachte] aan [naam beveiliger 3] vertelt. De rechtbank kan uit deze passage niet afleiden dat [medeverdachte] hiermee de verklaringsvrijheid van [naam beveiliger 3] heeft willen beïnvloeden. Ook in de WhatsAppberichten aan [naam beveiliger 2] en [naam beveiliger 1] ziet de rechtbank niet meer dan een advies om hun verklaringen nog even goed door te lezen. De rechtbank acht, mede in onderlinge samenhang met het telefoongesprek met [naam beveiliger 2] , niet bewezen dat [medeverdachte] door deze bewoordingen te gebruiken de verklaringsvrijheid van [naam beveiliger 2] en [naam beveiliger 1] heeft willen beïnvloeden. Ook het vijfde tenlastegelegde gedachtestreepje levert naar het oordeel van de rechtbank dus geen beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr op.
De rechtbank heeft onder 3.4.1.2. vastgesteld dat geen van de tenlastegelegde gedachtestreepjes beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr oplevert. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte] de tenlastegelegde strafbare gedragingen heeft begaan en dat de rechtbank dan ook niet toekomt aan de vervolgvragen of die gedragingen zijn toe te rekenen aan [naam beveiligingsbedrijf] en of de verdachte daar feitelijk leiding aan heeft gegeven.
Concluderend acht de rechtbank het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij de verdachte hiervan vrijspreken.
Gelet op deze conclusie behoeven de overige standpunten van de officier van justitie en de raadsman geen bespreking meer.