ECLI:NL:RBDHA:2020:12648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/600434 / KG RK 20-1216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 november 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die via zijn advocaat had laten weten niet aanwezig te zijn bij de behandeling van een voorlopige voorziening, stelde dat hij wel degelijk aanwezig was via Skype. Hij voerde aan dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn argumenten naar voren te brengen, en dat zijn gemachtigde niet de kans kreeg om het woord te voeren. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter was. De rechter had er onder de gegeven omstandigheden vanuit mogen gaan dat verzoeker niet aanwezig was, en de advocaat had geen verzoek gedaan om verzoeker of zijn gemachtigde het woord te geven. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet onpartijdig had gehandeld en wees het verzoek tot wraking af. De procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/62
zaak- /rekestnummer: C/09/600434 / KG RK 20/1216
Beslissing van 9 november 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde [gemachtigde] te [woonplaats] (hierna gemachtigde),
strekkende tot de wraking van
mr. G.P. Kleijn,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
  • de burgemeester van Gouda, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer;
  • mr. J. Nagtegaal, advocaat van [verzoeker]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 30 september 2020;
- de schriftelijke volmacht van 30 september 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 29 september 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 22 oktober 2020;
- de schriftelijke reactie namens de burgemeester van Gouda van 23 oktober 2020;
- de e-mail van mr. J. Nagtegaal van 24 oktober 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- de gemachtigde van verzoeker.
De advocaat van verzoeker, mr. J. Nagtegaal, de burgemeester van Gouda en de rechter hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR AWB 20/5173 HOREC G VC tussen verzoeker en de burgemeester van Gouda. Bij brief van 1 juli 2020 heeft de burgemeester van Gouda zowel de exploitatievergunning als de drank- en horecavergunning met onmiddellijke ingang ingetrokken van het horecabedrijf [naam horecabedrijf] van verzoeker. Op 5 augustus 2020 heeft de advocaat van verzoeker, mr. J. Nagtegaal, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek is behandeld op de terechtzitting van 29 september 2020 met gebruik van een videoverbinding (Skype). Een dag na de terechtzitting heeft (de gemachtigde van) verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals nader door de gemachtigde toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker stelt dat hij - alhoewel hij zich eerder had afgemeld - wel via Skype aanwezig is geweest bij de mondelinge behandeling van het verzoek. Hij was tijdens de zitting op het kantoor van zijn gemachtigde aanwezig en stelt vervolgens dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn argumenten naar voren te brengen. Ook heeft zijn gemachtigde op diens nadrukkelijke verzoek niet de mogelijkheid van de rechter gekregen om het woord te voeren. Hierdoor is verzoeker niet, althans onvoldoende, in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. De rechter heeft naar mening van verzoeker hiermee de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
De rechter heeft betoogd dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot wraking, nu noch verzoeker, noch zijn advocaat mr. Nagtegaal bekend heeft gemaakt dat verzoeker aanwezig was bij de mondelinge behandeling van het verzoek tot voorlopige voorziening dat via Skype plaatsvond. De wrakingskamer overweegt als volgt. Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een partij een verzoek tot wraking indienen. Hoewel verzoeker niet kenbaar is gemaakt als aanwezige bij de mondelinge behandeling, is hij wel een (proces)partij in de procedure genoemd onder 2, nu hij de rechtbank, met tussenkomst van zijn advocaat, heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Dat verzoeker zich niet kenbaar heeft gemaakt als aanwezige noch dat dit door de gemachtigde of zijn advocaat is gedaan betekent niet dat hem geen feiten en omstandigheden bekend kunnen zijn geworden waardoor hij vrees heeft omtrent de rechterlijke onpartijdigheid. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat verzoeker moet worden ontvangen in zijn verzoek tot wraking. Dat het verzoek door een gemachtigde is ingediend maakt dit oordeel niet anders.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.3.
Verzoeker geeft in zijn wrakingsverzoek aan dat zijn advocaat op 28 september 2020 de rechtbank een e-mailbericht heeft gestuurd waarin is vermeld dat verzoeker niet aanwezig zal zijn en dat zijn gemachtigde voor hem het woord zal doen in het geval er vragen zijn. De rechter verwijst naar hetzelfde e-mailbericht in zijn standpunt en geeft tevens aan dat er in die e-mail is verzocht om de gemachtigde daarom uit te nodigen voor de Skype-vergadering. Deelname aan de Skype-vergadering is slechts mogelijk bij uitnodiging. De rechter is er kennelijk, zonder tegenbericht, vanuit gegaan dat alleen de deelnemers aan de Skype-vergadering bij de mondelinge behandeling aanwezig waren. De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter hier onder de gegeven omstandigheden ook zonder meer van uit mocht gaan. Het had immers voor de hand gelegen dat de advocaat van verzoeker, die in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren, de - onverwachte - aanwezigheid van verzoeker kenbaar had gemaakt. Door na te laten vast te stellen wie er aanwezig waren heeft de rechter dan ook geen gerechtvaardigde objectieve vrees van vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt.
3.4.
De advocaat van verzoeker heeft in het aangehaalde e-mailbericht de rechter bericht dat de gemachtigde het woord zal voeren
in het gevaler vragen zouden zijn. De wrakingskamer overweegt dat er kennelijk geen vragen waren aan de zijde van de rechter toen de gemachtigde het woord vroeg. De advocaat van verzoeker heeft op geen enkel moment verzocht verzoeker of zijn gemachtigde het woord te geven. De stelling van verzoeker dat hij daardoor niet, althans onvoldoende, in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, wordt verworpen. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 september 2020 blijkt immers dat de advocaat van verzoeker het woord heeft gevoerd en ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om de zienswijze van de verzoeker naar voren te brengen. Gelet hierop is de wrakingskamer van oordeel dat geen sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker is en de wrakingskamer wijst daarom het verzoek tot wraking af.
3.5.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer ten aanzien van de e-mail van mr. Nagtegaal, waarin is opgemerkt dat de rechter in zijn schriftelijke reactie onterecht op heeft gemerkt dat hij, advocaat (mr. Nachtegaal), niet heeft gereageerd toen de gemachtigde ( [gemachtigde] ) het woord vroeg op de mondelinge behandeling van 29 september 2020, omdat de advocaat van verzoeker de rechter hierop wel degelijk zou hebben aangesproken, het volgende. Uit het proces-verbaal blijkt dat de gemachtigde het woord vroeg en dat niet kreeg van de rechter, waarna de zitting is gesloten. De gemachtigde van verzoeker heeft bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangegeven dat de zitting reeds gesloten was toen de advocaat van verzoeker hierover een opmerking maakte. Dat dit niet is opgenomen in het proces-verbaal en dat de rechter in zijn reactie heeft gesteld dat mr. Nagtegaal niet heeft gereageerd, is dus verklaarbaar. De rechter hoeft immers slechts acht te slaan op hetgeen er tijdens de zitting - voor sluiting daarvan - is besproken.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. J. Nagtegaal en zijn gemachtigde [gemachtigde] ;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de kantonrechter;
Deze beslissing is gegeven door de mr. O. van der Burg, mr. R. Cats en mr. R.E. Perquin in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Beeck en in het openbaar uitgesproken op
9 november 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.