ECLI:NL:RBDHA:2020:1263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
NL19.10802 en NL19.10804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvragen van Oekraïense journalisten en de beoordeling van de Oekraïne als veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de opvolgende asielaanvragen van een Oekraïens echtpaar, dat ook een minderjarig kind heeft. De aanvragen zijn niet-ontvankelijk verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de Oekraïne als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat de situatie voor journalisten in de Oekraïne is verslechterd en dat zij niet de bescherming krijgen die zij nodig hebben. Tijdens de zitting op 3 januari 2020 zijn de eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is er een getuige gehoord die de situatie in de Oekraïne bevestigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere asielprocedures van de eisers al zijn afgewezen en dat de huidige aanvragen geen nieuwe elementen of bevindingen bevatten die een herbeoordeling rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het op voorhand zinloos is om de Oekraïense autoriteiten te benaderen voor rechtsbescherming. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken over de Oekraïne als veilig land van herkomst bevestigd en geconcludeerd dat de aanvragen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.10802 en NL19.10804

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer 1] ,
[naam eiseres], eiseres,
V-nummer: [nummer 2] ,
mede namens haar minderjarige kind,
[naam minderjarige],
V-nummer: [nummer 3] ,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.W. de Haan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 2 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvragen) niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Eiseres heeft dat mede namens hun minderjarige kind gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken NL19.10803 en NL19.10804, plaatsgevonden op 3 januari 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank de Oekraïense advocaat van eiser, [naam getuige] , als getuige gehoord.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] . Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] . Zij zijn echtgenoten. Hun minderjarige kind is geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011. Zij hebben allen de Oekraïense nationaliteit.
Vorige asielprocedures
2.1.
Eisers hebben eerder, op 5 april 2018, asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft die aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 12 juli 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat de Oekraïne een veilig land van herkomst is en niet is gebleken dat dit in het geval van eisers anders is. Daarbij is tegen eisers een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren, met uitzondering van hun minderjarige kind. De beroepen van eisers tegen die besluiten zijn bij (onherroepelijk geworden) uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 24 augustus 2018 (zaaknummers NL18.13221 en NL18.13225) ongegrond verklaard. Voormelde besluiten van 12 juli 2018 staan in rechte vast.
2.2.
Eisers hebben op 16 september 2018 voor de tweede maal asielaanvragen ingediend, die door verweerder bij afzonderlijke besluiten van 26 oktober 2018 buiten behandeling zijn gesteld met toepassing van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Huidige asielprocedures
3. Op 7 januari 2019 hebben eisers voor de derde maal asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft deze opvolgende aanvragen bij de bestreden besluiten met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw niet-ontvankelijk verklaard, omdat daaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of daarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Beoordeling van het geschil
4. Eisers betogen dat verweerder de opvolgende aanvragen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de stukken die zij daaraan ten grondslag hebben aangelegd nieuwe elementen of bevindingen zijn en door verweerder ten onrechte niet als zodanig zijn aangemerkt.
4.1.
Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of veranderde omstandigheden voor die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759 volgt dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden dient te toetsen of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
4.2.
Aan de opvolgende asielaanvragen hebben eisers de volgende stukken ten grondslag gelegd:
Beschikking van het Openbaar Ministerie van Oezgorod, van 29 juni 2018;
Verzoekschrift van de advocaat van eiser, van 28 juli 2018 en het besluit op dit verzoekschrift, van 7 september 2018;
Verzoekschrift van de advocaat van eiser, van 11 september 2018 en het besluit op dit verzoekschrift van 30 oktober 2018;
Verklaring van de advocaat van eiser, van 22 juni 2018;
Verklaring van [naam 2] , activist en medestander, ongedateerd;
Drie ontvangstbewijzen van het doen van aangifte, van 29 augustus 2017 en 12 september 2018;
Brief van [naam getuige] , advocaat van eiser in Oekraïne, ongedateerd;
Passages uit een rapport van Human Rights Watch 2018;
Een lijst met internetlinks en de vertaling van de relevante passages hiervan evenals de vertaling van een televisieshow;
Verklaring van eiser.
4.3.
Het betoog van eisers houdt – samengevat – in dat, op grond van de hiervoor vermelde stukken, in samenhang bezien, aannemelijk is dat de situatie voor journalisten en activisten in de Oekraïne in het algemeen is verslechterd, in die zin dat zij in hun werkzaamheden worden belemmerd. Eiser behoort tot die categorie. Ook wordt hij gediscrimineerd omdat hij afkomstig is uit een Russischtalig deel van de Oekraïne en zelf ook Russisch spreekt. Naast Nederland hebben maar drie andere lidstaten de Oekraïne als veilig land van herkomst aangemerkt. Eiser is van mening dat bepaalde groepen, zoals (kritische) journalisten en activisten, als risicogroep zouden moeten worden aangemerkt, omdat de Oekraïne voor die groepen geen veilig land van herkomst is.
De stukken die eiser in deze procedure heeft ingebracht, tonen volgens hem aan dat hij zich tevergeefs heeft gewend tot de (hogere) autoriteiten, omdat zij bij herhaling blijven weigeren tot strafrechtelijke vervolging over te gaan ter zake van de gebeurtenissen waarvan hij aangifte heeft gedaan of door zijn advocaat heeft laten doen, namelijk mishandeling en bedreiging.
Tot slot wijst eiser op een verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch van 16 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13451, nu verweerder stukken waarvan de authenticiteit niet kon worden aangetoond om die reden niet heeft aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen en de antwoorden op de prejudiciële vragen die in die uitspraak zijn gesteld, volgens eisers ook voor hun zaken van belang is.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de hiervoor vermelde besluiten van 12 juli 2018 in rechte vaststaan. In deze procedure staat niet opnieuw ter toetsing of verweerder de Oekraïne terecht als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Dat is immers al getoetst in de hiervoor vermelde (onherroepelijk geworden) uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 24 augustus 2018. In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen, dat verweerder zich onder verwijzing naar de brief met bijlage van verweerder aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 11 juni 2018 (19 637, nr. 2392) (waarbij een herbeoordeling van onder meer de Oekraïne als veilig land van herkomst heeft plaatsgevonden) terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie van journalisten in de Oekraïne is betrokken bij het aanwijzen van de Oekraïne als veilig land van herkomst.
Verder heeft de rechtbank in die uitspraak overwogen “(…) dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de Oekraïense autoriteiten kan krijgen. Immers, er is een veroordeling geweest vanwege het lichamelijke letsel na de mishandeling. Bovendien leidt niet elke aangifte tot vervolging, zoals verweerder ook heeft gesteld. Ten aanzien van de stelling van eiser ter zitting dat hij door de politie werd bedreigd en daarvoor geen bescherming krijgt, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat hij hiervoor bescherming heeft gezocht bij de hogere autoriteiten in Oekraïne waardoor eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hiervoor in zijn geheel geen bescherming kan krijgen van de hogere autoriteiten. (...)”.
De stelling van eisers dat Nederland een van de weinige landen is die de Oekraïne als veilig land van herkomst heeft aangemerkt, is feitelijk juist, maar brengt niet mee dat de Oekraïne om die reden geen veilig land van herkomst (meer) is. De omstandigheid dat eiser journalist is en wat dat betekent voor de aanwijzing van de Oekraïne als veilig land van herkomst, is in de vorige procedure al beoordeeld. Over de passages uit het rapport van Human Rights Watch 2018 (het hiervoor onder h vermelde stuk) heeft verweerder overwogen dat hieruit niet blijkt dat journalisten in Oekraïne moeten worden aangemerkt als risicogroep en dat journalisten in de Oekraïne te vrezen hebben voor vervolging en een reëel risico lopen op ernstige schade. Verweerder heeft hierin niet ten onrechte geen nieuw element of bevinding gezien, nu bij de herbeoordeling van de Oekraïne als veilig land van herkomst al was betrokken dat het gebruik van geweld tegen journalisten een probleem is en er meerdere meldingen waren van aanvallen op journalisten die onderzoek deden naar corruptie binnen de regering (pagina 15 van de bijlage bij voormelde Kamerbrief van 11 juni 2018).
4.5.
Over de hiervoor onder a, b en c vermelde originele documenten heeft verweerder overwogen dat de authenticiteit daarvan door het ontbreken van referentiemateriaal niet kan worden vastgesteld en dat deze stukken al daarom niet als nieuwe elementen of bevindingen kunnen worden aangemerkt. Verweerder verwijst daarbij naar vaste jurisprudentie van de Afdeling. Volgens die jurisprudentie doen zich geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voor, als de authenticiteit van de documenten waarop een opvolgende asielaanvraag wordt gebaseerd, niet is vastgesteld. Het ligt op de weg van de vreemdeling om de authenticiteit van de aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde documenten aan te tonen. Verweerder kan de vreemdeling weliswaar tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, maar dit doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3804, en de daarin aangehaalde jurisprudentie.
Ter zitting heeft verweerder in aanvulling hierop verklaard dat de hiervoor vermelde documenten ook niet als nieuwe elementen of bevindingen kunnen worden aangemerkt, indien wel van de authenticiteit daarvan wordt uitgegaan. Verweerder wijst erop dat uit deze stukken blijkt dat het Openbaar Ministerie een voorbereidend onderzoek is gestart naar aanleiding van de aangifte van de advocaat van eiser. De beslissing over het beëindigen van een strafrechtelijke procedure van 29 juni 2018 (hiervoor vermeld onder a) vermeldt dat daartegen binnen tien dagen bij de rechter-commissaris beroep kan worden ingesteld. Op een schriftelijk verzoek van de advocaat van 28 juli 2018 aan het hoofd van een politie-eenheid (hiervoor vermeld onder b) is op 7 september 2018 een schriftelijke reactie gevolgd (hiervoor vermeld onder c). Volgens verweerder blijkt hieruit niet dat de Oekraïense autoriteiten op voorhand weigeren eiser (rechts)bescherming te bieden.
De rechtbank volgt dit standpunt. De getuigenverklaring van [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) bevestigt dat de Oekraïense overheid aangiften wel in behandeling neemt en reageert op zijn brieven en telefoontjes. Zo heeft de politie een eerdere beslissing die op een onjuist (standaard)formulier bleek te zijn gebaseerd en daarom incorrect was, op verzoek van [naam getuige] vervangen door een nadere beslissing die wel inhoudelijk correct is.
Desgevraagd heeft [naam getuige] verklaard dat hij van de hiervoor vermelde mogelijkheid om binnen tien dagen namens eiser bij de rechter-commissaris beroep in te stellen, geen gebruik heeft gemaakt. Volgens [naam getuige] is de rechterlijke macht welwillend en functionerend, maar de betekenis van een rechterlijke beslissing is in zoverre beperkt dat daaraan in de praktijk veelal geen uitvoering wordt gegeven. Dat laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat er een daadwerkelijke rechtsgang openstaat. Dat het gebruikmaken daarvan op voorhand zinloos is, heeft eiser met de verklaring van [naam getuige] op dit punt en de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is opmerkelijk dat eiser in de gronden van beroep heeft aangevoerd dat [naam getuige] dankzij de publicaties van eiser meerdere (rechts)zaken tegen de politie of de binnenlandse veiligheidsdienst wel heeft kunnen redden, ondanks dat hij, net als eiser, afkomstig is uit de regio Donbas waardoor hij, zoals eiser stelt, extra aandacht heeft van autoriteiten en nationalisten.
De door eisers overgelegde stukken en de ter zitting afgelegde getuigenverklaring geven geen ander beeld van de situatie voor journalisten in de Oekraïne in het algemeen of van de situatie van eisers in het bijzonder dan al is beoordeeld in de hiervoor vermelde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 24 augustus 2018. Dat het op voorhand zinloos is de (hogere) Oekraïense autoriteiten te benaderen voor het zoeken van (rechts)bescherming, hebben eisers ook nu niet aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat (herhaalde) verzoeken tot het instellen van een strafrechtelijke vervolging niet tot het daarmee beoogde resultaat hebben geleid, biedt geen grond voor een ander oordeel, nu in de daarop ziende beslissingen van de Oekraïense autoriteiten gemotiveerd is toegelicht waarom in die zaken niet tot strafrechtelijke vervolging is overgegaan en eiser tegen die beslissingen geen rechtsmiddel heeft aangewend, ondanks dat de mogelijkheid daartoe wel bestond.
Verweerder heeft in de hiervoor vermelde stukken dan ook niet ten onrechte geen nieuwe elementen of bevindingen gezien, ook niet wanneer van de echtheid daarvan wordt uitgegaan. Voor het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen die gesteld zijn bij de hiervoor vermelde verwijzingsuitspraak van 16 december 2019, ziet de rechtbank daarom in dit geval geen aanleiding.
5. De slotsom is dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank de bestreden besluiten desondanks moet toetsen als ware het de afwijzingen van eerste aanvragen.
6. De aanvragen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.