6.5.Inkomen uit aanmerkelijk belang (uitdeling)
Het geld dat met de hiervoor genoemde hogere omzetten ontvangen is, is in ieder geval niet meer binnen de vennootschap aanwezig. Van de niet als loon aangemerkte bedragen dient te worden aangenomen dat deze aan [eiser] in zijn hoedanigheid van (middellijk aandeelhouder) ten goede zijn gekomen. Dit past ook bij het beeld dat [eiser] uiteindelijk beleidsmatig en financieel eindverantwoordelijk is binnen de onderneming. [Eiser heeft de volledige controle over de geldstromen binnen [de vennootschap].
[Eiser] heeft de procedure omtrent de kasafsluiting ingeregeld waarbij slechts wordt gewerkt met extracomptabele excelbestanden in plaats van een automatische digitale verwerking. [Eiser] heeft de procedure bij de entree ingeregeld die onvoldoende is om de volledigheid van de entreegelden te waarborgen. [Eiser] heeft, net als zijn partner (…), toegang tot de kassa en voert daar dan (achteraf) mutaties in door. Daarnaast draait [eiser] van alle omzetdagen het Systeem Omzet Rapport van de horecazaak pas enkele dagen later uit. Hij wekt hiermee de indruk dat hij pas enkele dagen na de dagafsluiting de goedkeuring over de controle van de kasgelden geeft. Het zijn met name de primaire vastlegging van de kassa die onder beheer en verantwoordelijkheid van [eiser] staan die ontbreken, waaronder de kassadatabase.
(…)
Uit hoofde van zijn bestuurs- c.q. rol als meerderheidsaandeelhouder informeert [eiser] jaarlijks d.m.v. het overleggen van de concept-jaarrekeningen de minderheidsaandeelhouder [naam minderheidsaandeelhouder].
(…)
Dat is voor de Belastingdienst aanleiding om aan te nemen dat de niet verantwoorde opbrengsten, na aftrek van 30% loonbelasting, ter beschikking van [eiser] zijn gekomen.
De berekening van de correctie wordt hieronder weergegeven:
2011
2012
Verschil Grand Totals
€ 1.592.459
€ 1.601.367
Gemiddeld OB percentage
12,75%
11,96%
Correctie omzetbelasting
€ 180.079
€ 181.086
Verschil Grand Totals exclusief omzetbelasting
€ 1.412.380
€ 1.420.281
Minus: theoretische zwarte inkoop (24%/16%)
€ 335.511
€ 230.973
Tussensaldo (Verschil GT -/- OB /- zwarte inkoop
€ 1.076.869
€ 1.189.308
Plus: Correctie omzetbelasting
€ 180.079
€ 181.086
Tussensaldo
€ 1.256.948
€ 1.370.394
Looncorrectie 32,5%
€ 408.508
€ 445.378
Uitdeling
€ 848.440
€ 925.016
“
8. Aan de vennootschap is een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot een op te leggen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2011 en de op te leggen aanslag Vpb voor het jaar 2012. Gerechtshof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 27 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3319, geoordeeld dat de informatiebeschikking terecht is gegeven. In verband met de lopende cassatieprocedure staat de informatiebeschikking nog niet onherroepelijk vast en zijn de belastingaanslagen aan de vennootschap nog niet opgelegd. 9. Met dagtekening 21 december 2018 heeft verweerder aangekondigd een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 aan eiser te zullen opleggen. Daarbij stelt verweerder eiser in kennis van zijn voornemen om op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) een vergrijpboete op te leggen van 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag. Onder het kopje “Kennisgeving boete (…)” is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Op grond van de bevindingen van het boekenonderzoek blijkt (…) dat de vennootschappen
een deel van de omzet fiscaal niet hebben verantwoord. Dat wil zeggen dat een deel van de omzet (…) zowel niet in de aangiften vennootschapsbelasting als in de aangiften omzetbelasting is opgenomen.
Uit het boekenonderzoek blijkt onder meer (…) dat [eiser] de niet aangegeven omzet (…) in
privé heeft genoten. Het geld dat immers is genoten met de verzwegen omzet is namelijk
niet meer in de vennootschap aanwezig. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat het (zeer)
aannemelijk is dat [eiser] de verzwegen en niet aangegeven omzet (…) in zijn hoedanigheid
van aandeelhouder heeft onttrokken uit de vennootschap.
Het is een algemene ervaringsregel en een feit van algemene bekendheid dat als een
belastingplichtige gelden onttrekt aan een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang
houdt, hij dit als belastbaar inkomen dient op te geven in zijn aangifte inkomstenbelasting.
(…)
In casu heeft [eiser] de niet verantwoorde omzet onttrokken aan de vennootschap waarin
hij een aanmerkelijk belang heeft en heeft vervolgens verzuimd om deze onttrekking van
gelden te verantwoorden in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2012. Alleen al
om die reden kan het in algemeen worden aangenomen dat [eiser] de aangifte
inkomstenbelasting voor het jaar 2012 opzettelijk onjuist heeft gedaan. Dit met het bewuste
oogmerk om aldus te weinig belasting te betalen. (…)”
10. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.379 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 925.000. Daarbij is een vergrijpboete van € 115.625 opgelegd en is een bedrag van € 50.553 aan belastingrente in rekening gebracht.
11. Bij uitspraak op bezwaar is het vastgestelde belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor 2011 verminderd tot € 848.440.
12. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd. Tevens is in geschil of bij de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 terecht een vergrijpboete is opgelegd.
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen en de vergrijpboete ten onrechte zijn opgelegd. Volgens eiser maakt verweerder niet aannemelijk dat de primitieve aanslagen naar te lage bedragen zijn vastgesteld. Van omkering en verzwaring van de bewijslast kan geen sprake zijn. Indien de navorderingsaanslagen (deels) in stand blijven, stelt eiser zich op het standpunt dat de vergrijpboete vernietigd moet worden, omdat verweerder (voorwaardelijk) opzet of grove schuld niet aannemelijk maakt. Dat sprake zou zijn van grove schuld heeft verweerder volgens eiser in het geheel niet gemotiveerd.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd. Volgens verweerder heeft eiser de vereiste aangiften niet gedaan. De vergrijpboete is volgens verweerder terecht opgelegd.
Beoordeling van het geschil
15. Ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de Awr wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken (vgl. HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). 16. Verweerder heeft zijn stelling dat de vereiste aangifte niet is gedaan, gebaseerd op de bevindingen uit het boekenonderzoek. Gedurende het boekenonderzoek is vastgesteld dat de omzet van de vennootschap in 2011 en 2012 op basis van gegevens uit het kassasysteem € 1.592.459 respectievelijk € 1.601.367 hoger is dan de vennootschap heeft verantwoord. Tevens is vastgesteld dat dergelijke verschillen zich bij andere gebruikers van het kassasysteem niet voordoen en dat er geen sprake is van een verschil op dagen dat de gehele omzet op factuur is betaald. Daarnaast is geconcludeerd dat de verantwoorde brutomarges laag zijn. Met hetgeen hij heeft aangevoerd, is verweerder er naar het oordeel van de rechtbank in geslaagd om aannemelijk te maken dat de vennootschap een hogere omzet heeft gerealiseerd dan zij heeft verantwoord.
17. De vraag die zich vervolgens aandient, is of dit verschil kan worden aangemerkt als een winstuitdeling door de vennootschap aan eiser. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Nu de additionele omzet niet in de boeken van de vennootschap is verantwoord, acht de rechtbank aannemelijk dat deze verzwegen omzet aan eiser als middellijk aandeelhouder ten goede is gekomen (vgl. Hof Arnhem 27 april 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BA5606). Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser toegang had tot het kassasysteem en daarin ook mutaties doorvoerde. Daarnaast was eiser, zo volgt uit de bevindingen van het boekenonderzoek en zo is ook ter zitting bevestigd, eindverantwoordelijk voor de operationele gang van zaken binnen de onderneming. Als feitelijk leidinggevende met actieve bemoeienis met het kassasysteem moet eiser zich naar het oordeel van de rechtbank wel bewust zijn geweest van de bevoordeling, zodat sprake is van een uitdeling aan eiser. 18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder erin slaagt aannemelijk te maken dat de op aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Eiser heeft voor de jaren 2011 en 2012 niet de vereiste aangiften gedaan, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
19. Eiser heeft niet doen blijken dat de bestreden uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Ter zitting heeft eiser desgevraagd medegedeeld de hoogte van de omzet van de vennootschap niet in de onderhavige procedure, maar bij behandeling van aan de vennootschap op te leggen belastingaanslagen te zullen onderbouwen. Een dergelijke proceshouding dient voor rekening en risico van eiser te komen. Dat het geconstateerde verschil tussen de verantwoorde omzet en de omzet zoals opgenomen in kassasysteem mogelijk het gevolg is van een programmafout, is niet aannemelijk gemaakt en strookt ook niet met het feit dat, zo heeft de kassaleverancier verklaard, dergelijke verschillen zich bij andere gebruikers van het kassasysteem niet hebben voorgedaan. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat Beheersmaatschappij [B.V. 2] of haar aandeelhouder enige bemoeienis heeft gehad met de dagelijkse gang van zaken binnen de onderneming dan wel een rol heeft gespeeld bij de uitdelingen in 2011 en 2012. Daarom is terecht 100% van de uitdelingen aan eiser toegerekend.
20. De opgelegde navorderingsaanslagen moeten ten minste zijn gebaseerd op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan die voorwaarde voldaan. Verweerder is uitgegaan van het geconstateerde verschil tussen verantwoorde omzet van de vennootschap en de omzetgegevens uit het kassasysteem. Daarop heeft verweerder vervolgens correcties toegepast in verband met de hogere inkoopkosten, loonkosten en verschuldigde omzetbelasting die met een hogere omzet gepaard gaan. Het beroep gericht tegen de navorderingsaanslagen is dan ook ongegrond.
21. De vergrijpboete is opgelegd op grond van artikel 67e van de Awr in samenhang met paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Voor het opleggen van een dergelijke vergrijpboete bestaat aanleiding, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
22. Op verweerder rust de bewijslast dat, zoals hij stelt, in onderhavig geval sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, met de hiervóór onder 9 weergegeven motivering, hierin geslaagd en heeft hij daarmee bewezen dat eiser voor wat betreft de winstuitdeling van de niet verantwoorde omzet met opzet een onjuiste aangifte heeft ingediend, waardoor de (primitieve) aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat winstuitdelingen zijn onderworpen aan de heffing van IB/PVV en daarom moeten worden aangegeven. Door de uitdeling niet op te nemen in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 heeft eiser bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De vergrijpboete is dan ook terecht opgelegd. Voor matiging van de opgelegde boete in verband met de omkering en verzwaring van de bewijslast bestaat geen aanleiding, aangezien de navordering met name is gebaseerd op gegevens uit het kassasysteem van eiser. De rechtbank acht een vergrijpboete van 50% van de te weinig geheven belasting passend en geboden.
23. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente respectievelijk belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
24. Gelet op wat hiervóór is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.