ECLI:NL:RBDHA:2020:12520
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag van reservist bij Defensie en de rechtmatigheid van de besluitvorming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een reservist bij Defensie, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was eervol ontslagen uit zijn functie als militair bij het reservepersoneel van het Commando Landstrijdkrachten, met ingang van 1 mei 2019. Dit ontslag volgde op een besluit van 15 april 2019, waarbij de staatssecretaris oordeelde dat handhaving van de dienstverhouding niet langer nodig was, omdat de eiser geen nieuwe functie binnen het reservistenbestand had kunnen vinden. Eiser had tegen dit besluit bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 2 december 2020, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat er voldoende functies beschikbaar waren waarvoor hij in aanmerking zou komen. Hij had gesolliciteerd op verschillende functies, maar vond het onbegrijpelijk dat hij niet was geselecteerd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat er geen noodzaak was voor handhaving van de dienstverhouding, gezien het feit dat eiser in de periode van 23 november 2018 tot 1 mei 2019 niet was opgeroepen voor werkelijke dienst.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser zijn stellingen over tegenwerking niet voldoende had onderbouwd en dat het ontslag niet in strijd was met enige rechtsregel of rechtsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat de beslissing over het ontslag niet beïnvloed hoefde te worden door de wens van eiser om een medaille te ontvangen voor zijn trouwe dienst. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.