ECLI:NL:RBDHA:2020:12520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van reservist bij Defensie en de rechtmatigheid van de besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een reservist bij Defensie, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was eervol ontslagen uit zijn functie als militair bij het reservepersoneel van het Commando Landstrijdkrachten, met ingang van 1 mei 2019. Dit ontslag volgde op een besluit van 15 april 2019, waarbij de staatssecretaris oordeelde dat handhaving van de dienstverhouding niet langer nodig was, omdat de eiser geen nieuwe functie binnen het reservistenbestand had kunnen vinden. Eiser had tegen dit besluit bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 2 december 2020, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat er voldoende functies beschikbaar waren waarvoor hij in aanmerking zou komen. Hij had gesolliciteerd op verschillende functies, maar vond het onbegrijpelijk dat hij niet was geselecteerd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat er geen noodzaak was voor handhaving van de dienstverhouding, gezien het feit dat eiser in de periode van 23 november 2018 tot 1 mei 2019 niet was opgeroepen voor werkelijke dienst.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser zijn stellingen over tegenwerking niet voldoende had onderbouwd en dat het ontslag niet in strijd was met enige rechtsregel of rechtsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat de beslissing over het ontslag niet beïnvloed hoefde te worden door de wens van eiser om een medaille te ontvangen voor zijn trouwe dienst. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.R.M. van Haren).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser eervol ontslag verleend uit de dienst als militair aangesteld bij het reservepersoneel van het Commando Landstrijdkrachten (CLAS), met ingang van 1 mei 2019.
Bij besluit van 25 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 2 december 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Bij besluit van 1 november 2010 heeft de Commandant Landstrijdkrachten eiser de functie toegewezen van STOO AZ/Werving&Voorlichting JR van 3 oktober 2010 tot 23 november 2010. Bij besluit van 22 november 2010 heeft de Commandant Landstrijdkrachten de functieduur verlengd tot 23 november 2014. Bij besluit van 18 september 2015 heeft de Commandant Landstrijdkrachten de functieduur verlengd tot 1 januari 2016. Bij besluit van 28 december 2015 heeft de Commandant Landstrijdkrachten de functieduur verlengd tot 1 april 2016. Bij besluit van 14 maart 2016 heeft de Commandant Landstrijdkrachten de functieduur verlengd tot 2 oktober 2016. Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft de minister van Defensie de functieduur verlengd tot 23 november 2018.
In een proces-verbaal van de zitting van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 december 2017 staat een schikking die is overeengekomen tussen eiser en verweerder.
Bij besluit van 2 november 2018 heeft Commandant 20 Natresbataljon laten weten dat eisers plaatsing per 23 november 2018 kwam te vervallen. Eiser werd per die datum op een verzamelarbeidsplaats bij zijn bataljon geparkeerd en verweerder stelde eiser tot 5 april 2019 in de gelegenheid een nieuwe functie te zoeken binnen het reservistenbestand.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en vermeld dat eiser, omdat hij uiteindelijk geen nieuwe functie binnen het reservistenbestand heeft kunnen vinden, eervol ontslag is verleend uit de dienst. Eisers functie is vanaf 23 november 2018 niet meer verlengd. Eiser heeft in de periode sinds het verstrijken van de laatste plaatsingsduur, van 23 november 2018 tot 5 april 2019, geen nieuwe functie meer kunnen vinden. Aangezien er binnen het reservistenbestand geen nieuwe functie meer voor eiser is, is handhaving van eisers dienstverband niet langer nodig.
De schikking die op 14 december 2017 is tot stand gekomen ziet op het werken van extra uren, bovenop eisers reguliere inzet als reservist, omdat eiser in de periode van 26 augustus 2014 tot 24 mei 2016 onterecht niet is opgeroepen. Afgesproken is dat eiser deze extra uren kan werken tot een maximum van € 22.000,-. Verweerder is van mening dat deze schikking niets afdoet aan de overwegingen over het ontslag van eiser. Dat eiser een te vorderen schadevergoeding uit het verleden heeft op Defensie, staat niet in de weg aan de rechtmatigheid van het besluit om eiser ontslag te verlenen. Verweerder is wel van mening dat eiser recht heeft op uitbetaling van die schadevergoeding, aangezien hij niet langer in staat zal zijn tot het werken van extra uren. Verweerder heeft dan ook bepaald dat een bedrag van € 22.000,- bruto aan eiser zal worden uitgekeerd, ter compensatie van onterecht niet genoten inkomsten over de periode 26 augustus 2014 tot 24 mei 2016. In deze periode is eiser als reservist niet opgeroepen geweest omdat zijn leidinggevende er ten onrechte vanuit is gegaan dat eiser, voor de vervulling van zijn organieke functie, niet inzetbaar was.
Het betoog van eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat er voldoende functies zijn waar hij voor in aanmerking zou kunnen komen. Hij heeft zelf voldoende gedaan om een andere functie te bemachtigen. Zo heeft eiser gesolliciteerd op de functies van STOO AZ/Communicatie en Coördinator Trainingen. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat, gelet op de schikking die is getroffen, hij niet in aanmerking is gebracht voor een van de functies waarnaar hij heeft gesolliciteerd. Eiser vindt dat hij geschikt was voor de betreffende functies. Gebleken is dat na de ingangsdatum van het ontslag nog functies vacant waren die door eiser zouden kunnen worden vervuld. Eiser is in oktober 2019, door tussenkomst van luitenant-kolonel [A] van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht, gewezen op een passende functie bij Bureau Decoraties STAF CLAS. Bij geschiktheid voor de functie zou eiser in principe per direct voor de duur van een jaar op die functie kunnen worden geplaatst. Voorts komt uit de huidige wervingscampagne voor reservisten naar voren dat er tal van vacatures zijn en dat de vraag naar reservisten groot is. Gedurende de bezwaarfase is nagelaten te onderzoeken of eiser alsnog een andere functie zou kunnen worden toegewezen.
Eiser heeft verder, onder verwijzing naar een brief van de Commissie Langlopende zaken Defensie van 10 augustus 2020, betoogd dat het niet-correcte gedrag jegens hem uiteindelijk tot het ontslag heeft geleid.
Eiser heeft door de ontslagverlening geen medaille in verband met 36 jaar trouwe dienst ontvangen. Voor eiser betekent de toekenning van een dergelijke medaille veel.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931, zoals die luidde ten tijde van het ontslag, kunnen militaire ambtenaren, aangesteld bij het reservepersoneel, door Onze Minister worden opgeroepen om in werkelijke dienst te komen:
a. voor de gevallen waarin en voor zo lang als zij daartoe bij hun aanstelling een verplichting op zich hebben genomen;
b. in geval van buitengewone omstandigheden, zolang Onze Minister dit vanwege die buitengewone omstandigheden nodig oordeelt.
Op grond van artikel 39, vijfde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) kan aan de militair die behoort tot het reservepersoneel ontslag worden verleend indien het op grond van artikel 38 bevoegde gezag handhaving van die dienstverhouding niet langer nodig oordeelt.
Het oordeel van de rechtbank
5. Eiser is niet opgeroepen in werkelijke dienst in de periode van 23 november 2018 tot de ontslagdatum, 1 mei 2019. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onder deze omstandigheden op het standpunt mogen stellen dat handhaving van de dienstverhouding niet langer nodig was.
De rechtbank moet de situatie beoordelen ten tijde van het ontslag. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:660. De stelling dat er na de ontslagdatum nog functies vacant waren die eiser geschikt achtte, in het bijzonder een functie bij Bureau Decoraties, leidt daarom niet tot het daarmee beoogde doel. Dat geldt ook voor het betoog dat verweerder in de bezwaarfase heeft nagelaten te onderzoeken of eiser alsnog een andere functie zou kunnen worden toegewezen.
6. Op basis van de gedingstukken kan de rechtbank uit de brief van de Commissie Langlopende zaken Defensie van 10 augustus 2020 niet afleiden dat verweerder bij zijn onderhavige besluitvorming heeft gehandeld in strijd met een rechtsregel of rechtsbeginsel. De Commissie Langlopende zaken Defensie heeft zich niet uitgelaten over het ontslag, omdat dit onderwerp is van deze procedure. Bovendien is voor de rechtbank niet duidelijk op welke stukken de Commissie Langlopende zaken Defensie zich heeft gebaseerd.
7. Voor het overige heeft eiser zijn stelling dat hij is tegengewerkt niet met stukken onderbouwd. De rechtbank benadrukt verder dat het in deze procedure gaat om het ontslag, niet om de wijze waarop eisers sollicitaties zijn behandeld. Tegen afwijzingen van sollicitaties kon eiser, ook als geen sollicitatiegesprek had plaatsgevonden, rechtsmiddelen aanwenden. Voor zover eiser geen ontvangstbevestigingen of afwijzingen heeft ontvangen, had hij daarop actie kunnen ondernemen.
Voor zover eiser over de gestelde tegenwerking tijdens de zitting een e-mail heeft voorgelezen die hij niet heeft overgelegd, heeft de rechtbank deze niet meegenomen bij haar beslissing. Verweerder heeft hierop naar het oordeel van de rechtbank niet adequaat kunnen reageren. Eisers gemachtigde heeft gezegd dat de beschikbaarheid van eiser eerder tijdens de hoorzitting ter sprake is geweest, maar heeft de betreffende e-mail niet overgelegd.
8. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers wens om een medaille in verband met 36 jaar trouwe dienst te ontvangen, heeft verweerder bij zijn beslissing over het ontslag daaraan geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.