ECLI:NL:RBDHA:2020:12408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens gebrek aan gelegaliseerde geboorteakte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die een verzoek tot naturalisatie had ingediend op 22 februari 2018, had geen gelegaliseerde geboorteakte overgelegd, wat volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap een vereiste is. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in bewijsnood verkeerde, aangezien eiser niet had aangetoond dat hij niet in het bezit kon komen van de benodigde documenten. Eiser had weliswaar een paspoort en een uittreksel uit het bevolkingsregister overgelegd, maar dit was onvoldoende om zijn identiteit aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat het aan de verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat de staatssecretaris bevoegd is om bewijs te verlangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H. El Hajoui).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op
11 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft op 22 februari 2018 een verzoek tot naturalisatie ingediend. Bij het verzoek heeft eiser een kopie van een papsoort overgelegd. De betreffende gemeente heeft voorts bij de aanvraag aangegeven dat eisers inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) op basis van een (originele) geboorteakte is gedaan.
1.2.
Bij brief van 8 januari 2019 heeft verweerder eiser verzocht de originele exemplaren van het paspoort en de geboorteakte op te sturen naar Bureau Documenten.
1.3.
Eiser heeft hierop het originele exemplaar van zijn paspoort opgestuurd, evenals een kopie uittreksel uit het algemeen bevolkingsregister.
1.4.
Verweerder heeft eiser in reactie op de overgelegde stukken op 27 februari 2019 telefonisch meegedeeld dat hij een originele geboorteakte dient over te leggen.
1.5.
Eiser heeft hierop de voornoemde twee documenten nogmaals overgelegd, evenals een individueel uittreksel uit het bevolkingsregister (een ‘copy of entry 1957’).
1.6.
Bij brief van 19 maart 2019 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat hij met het nieuw overgelegde uittreksel de originele geboorteakte nog steeds niet heeft overgelegd. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld zijn originele geboorteakte alsnog binnen twee weken te overleggen.
2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij zijn identiteit onvoldoende heeft aangetoond. Eiser heeft geen gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. Evenmin heeft eiser volgens verweerder aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat hij alle nodige documenten heeft overgelegd om zijn identiteit te onderbouwen. De betreffende documenten zijn gelegaliseerd door de Iraakse ambassade en dit is nogmaals bevestigd in een verklaring van de ambassade die eiser in beroep overlegt. De registratie en het dossier waarnaar verweerder verwijst voor de geboorteakte is inmiddels gesloten in Kirkuk en enkel nog beschikbaar in Bagdad. Gelet op het voorgaande heeft eiser alles gedaan om zijn identiteit aan te tonen. Voorts heeft verweerder niet onderbouwd dat de overgelegde stukken onbetrouwbaar zijn, waardoor sprake is van een motiveringsgebrek.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197) volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling voorts in die uitspraak heeft overwogen is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit de Handleiding volgt dat een verzoeker in beginsel onder meer een gelegaliseerde geboorteakte moet overleggen om zijn identiteit aan te tonen. Verweerder wijkt hiervan enkel af als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
4.3.
De rechtbank constateert dat eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier, zodat hij in overeenstemming met het beleid in beginsel moet voldoen aan de voorwaarden van het overleggen van een gelegaliseerde geboorteakte. Eiser heeft bij de aanvraag, evenals later in de procedure, geen gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. Dit betwist eiser ook niet. Eiser beroept zich echter op bewijsnood. Het is dan aan de rechtbank om te beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet in bewijsnood verkeerde.
4.4.
Uit het beleid volgt dat verweerder onder meer bewijsnood ten aanzien van een geboorteakte aanneemt als het document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, verloren is gegaan. Voorts dient een verzoeker als hij zich erop beroept dat hij door de autoriteiten niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldige geboorteakte, dat aan te tonen door een schriftelijke verklaring over te leggen van de autoriteiten waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldige geboorteakte. Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldige geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiser niet in bewijsnood verkeert. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Eiser heeft bij zijn aanvraag een paspoort overgelegd en een uittreksel uit het bevolkingsregister. Zoals verweerder heeft gesteld, wordt in het uittreksel voor de geboorteakte verwezen naar het register ‘26826/dossier 130 van Huwelijken’. Verweerder heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat het register waarin de geboorteakte was opgenomen, verloren is gegaan of dat het register onvolledig is. Eiser heeft verder geen verklaring overgelegd van de Iraakse autoriteiten waaruit blijkt dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte. Het lag daarom op de weg van eiser om met andere bewijsstukken aan te tonen wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van zijn geboorteakte. De overgelegde stukken heeft verweerder hiertoe onvoldoende mogen achten, nu in het voornoemde uittreksel wordt verwezen naar de geboorteakte en niet is gebleken dat eiser naar de geboorteakte heeft gevraagd bij de Iraakse autoriteiten.
De stelling van eiser dat de registratie en het dossier, waarnaar is verwezen voor de geboorteakte, inmiddels is gesloten in Kirkuk en enkel nog beschikbaar is in Bagdad, kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd, waardoor niet is gebleken dat het betreffende register verloren is gegaan en de geboorteakte niet meer te verkrijgen is. Eisers betoog ter zitting, dat het te gevaarlijk is om naar Bagdad af te reizen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Ook deze stelling heeft eiser niet onderbouwd. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat eisers broer al eerder voor hem naar Bagdad is gereisd voor het verkrijgen van documenten. Niet is gebleken waarom dat hij niet weer zou kunnen doen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
[…]
Artikel 23
1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
[…]
Besluit verkrijging en verlies NederlanderschapArtikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
[…]
e. nationaliteit of nationaliteiten;
[…]
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Artikel 7
Paragraaf 3.5.2. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand.
De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen […]
- geboorteakte van hemzelf […]
Het belang van de buitenlandse geboorteakte in de naturalisatieprocedure is onder meer dat aan de hand daarvan de namen van de verzoeker om naturalisatie blijken naar diens eigen recht, en dat daarmee kan worden bepaald of betrokkene (al) een geslachtsnaam heeft of niet. […]
Paragraaf 3.5.5. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte.
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
Bewijsnood akten van de burgerlijke stand
Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:
- Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;
- Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;
- Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.
De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.
Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.