2.1Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het BMA-advies blijkt dat de medische behandeling die eiser nodig heeft beschikbaar is in Iran. Volgens verweerder is het dan aan eiser om aannemelijk te maken dat deze behandeling voor hem niet feitelijk toegankelijk is. Eiser stelt dat verweerder daarin niet is geslaagd. De documenten die eiser heeft overgelegd zijn namelijk te algemeen van aard en zien niet specifiek op de situatie van eiser.
3. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2016waarin het arrest Paposhvili wordt uitgelegd, staat het volgende:
“Uit punt 186 van het arrest Paposhvili leidt de Afdeling af dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken ('to adduce evidence capable of demonstrating') dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Indien de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen ('to dispel any doubts', punt 187), door de algemene situatie in het land van herkomst en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert zorgvuldig te onderzoeken in het licht van de gezondheidszorg in het land van herkomst in het algemeen en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert. In punt 190 is overwogen dat de nationale autoriteiten ook de mate van daadwerkelijke toegang voor de vreemdeling tot de in de ontvangende staat beschikbare zorg moeten bezien. Bij de inschatting daarvan moeten de specifieke omstandigheden, zoals de kosten van medicatie en behandeling, de aanwezigheid van een sociaal netwerk en de reisafstand om de benodigde zorg te verkrijgen, worden betrokken. Indien na het verrichten van dit onderzoek serieuze twijfel blijft bestaan, is het aan de nationale autoriteiten om garanties te vragen aan het land van herkomst omtrent de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de medische zorg die toereikend is om een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie te voorkomen. Het EHRM benadrukt dat de toepasbaarheid van artikel 3 van het EVRM op zichzelf niet geactiveerd wordt door een gebrek aan medische voorzieningen in het land van herkomst, dat er geen verplichting is van de uitzettende staat om de ongelijkheid in het niveau van de zorg tussen die staat en het land van herkomst op te vangen door gratis en onbeperkte gezondheidszorg te verlenen aan alle vreemdelingen die zonder titel in eerstbedoelde staat verblijven (zie punten 191 en 192).”
4. Uit het BMA-advies van 18 maart 2020 komt naar voren dat eiser bij het uitblijven van de noodzakelijke medische behandeling op korte termijn in een medische noodsituatie terecht kan komen. Vast staat dus dat eiser op grond van zijn gezondheidstoestand bij uitblijven van medische behandeling een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM verboden handeling. Omdat het BMA heeft geconcludeerd dat medische behandeling voor eiser in Iran aanwezig is, wordt dit risico echter weggenomen, zo stelt verweerder. Het BMA baseert deze conclusie op diverse brondocumenten uit 2019. Eiser betoogt dat bij deze conclusie van het BMA niet is betrokken de uitbraak van het coronavirus. Uit de door eiser ingebrachte informatie blijkt dat Iran veel corona-besmettingen heeft en de gezondheidszorg daardoor ernstig onder druk staat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee twijfel gezaaid over het oordeel dat eiser in Iran toegang tot medische behandeling heeft. Gelet op deze twijfel ligt het op de weg van verweerder om nader onderzoek te (laten) doen naar en helderheid te verschaffen over de toegang voor eiser tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling in het licht van de effecten van het coronavirus op de gezondheidszorg in Iran.
Het betoog van eiser slaagt.
5. Het voorgaand betekent dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht en komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
6. Bij een vernietiging van een besluit behoort de rechtbank de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil te onderzoeken. In het voorliggende geval leent de aard van de vastgestelde gebreken zich niet voor een andere wijze van herstel dan door verweerder. Verweerder dient nader onderzoek (te laten) doen naar en helderheid verschaffen over de toegang voor eiser tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling in Iran, in het licht van de effecten van het coronavirus op de gezondheidszorg aldaar.
De rechtbank acht definitieve beslechting van het geschil daarom thans niet mogelijk. Verweerder zal dus opnieuw op het bezwaar van eiser moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1).