ECLI:NL:RBDHA:2020:12229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/5743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toepassing artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in verband met medische behandeling in Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die een v-nummer heeft, heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft de afwijzing gebaseerd op een medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waarin werd gesteld dat de noodzakelijke medische behandeling voor eiser in Iran beschikbaar is. Eiser betwist deze conclusie en wijst op de recente coronacrisis in Iran, die de toegang tot medische zorg zou kunnen belemmeren. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende twijfel heeft gezaaid over de beschikbaarheid van medische zorg in Iran, en dat het aan de staatssecretaris is om nader onderzoek te doen naar de situatie. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De voor deze uitspraak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage.
1. Verweerder heeft het verzoek van eiser om artikel 64 van de Vw 2000 op hem van toepassing te verklaren afgewezen. Aan deze beslissing heeft verweerder het medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 18 maart 2020 ten grondslag gelegd.
In het BMA-advies staat dat eiser een hoge bloedruk heeft en kampt met een vernauwing van de bloedvaten rondom zijn hart. Eiser wordt voor deze medische problemen behandeld met medicatie en zijn medische situatie wordt gemonitord. De situatie van eiser is momenteel stabiel. Bij uitblijven van een medicatiebehandeling, riskeert eiser op korte termijn een herseninfarct en hart- en vaatziekten. Deze situatie belemmert de afreis van eiser naar Iran echter niet. Hiervoor is immers enkel nodig dat eiser voldoende medicatie meeneemt om de periode van reis te overbruggen. Verder blijkt uit diverse brondocumenten uit 2019 dat de medische behandeling die eiser nodig heeft aanwezig is in Iran, aldus het BMA.
2. Eiser betoogt dat in het BMA-advies geen rekening is gehouden met recente ontwikkelingen die in Iran hebben plaatsgevonden. Hij stelt dat in Iran sprake is van een ernstige coronacrisis met gevolgen voor de beschikbaarheid van noodzakelijke medische voorzieningen. Volgens eiser had Iran reeds voor de uitbraak van het coronavirus een wankele gezondheidzorg. Eiser stelt dat Iran is geraakt door een nieuwe besmettingsgolf, één van de landen is die het zwaarst is getroffen door het coronavirus en een tekort heeft aan medicijnen, apparatuur en behandelplekken. Verder stelt eiser dat vanwege de aangekondigde coronamaatregelen van de Iraanse autoriteiten onzeker is of kan worden gereisd naar behandellocaties. Eiser onderbouwt zijn stellingen met een reisadvies voor Iran van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 9 juni 2020 en artikelen van de NOS van 20 maart en 10 juni 2020, het Algemeen Dagblad van 26 maart 2020, Het Laatste Nieuws van 1 juni 2020 en Marieke van Twillert van 2 juni 2020. Eiser doet ten slotte nog een beroep op het arrest Paposhvili. [1] Volgens eiser heeft hij voldaan aan de stelplicht en was het aan verweerder om nader onderzoek in te stellen naar of garanties te vragen voor de beschikbaarheid van de voor eiser noodzakelijke medische voorzieningen in Iran.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het BMA-advies blijkt dat de medische behandeling die eiser nodig heeft beschikbaar is in Iran. Volgens verweerder is het dan aan eiser om aannemelijk te maken dat deze behandeling voor hem niet feitelijk toegankelijk is. Eiser stelt dat verweerder daarin niet is geslaagd. De documenten die eiser heeft overgelegd zijn namelijk te algemeen van aard en zien niet specifiek op de situatie van eiser.
3. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2016 [2] waarin het arrest Paposhvili wordt uitgelegd, staat het volgende:
“Uit punt 186 van het arrest Paposhvili leidt de Afdeling af dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken ('to adduce evidence capable of demonstrating') dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Indien de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen ('to dispel any doubts', punt 187), door de algemene situatie in het land van herkomst en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert zorgvuldig te onderzoeken in het licht van de gezondheidszorg in het land van herkomst in het algemeen en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert. In punt 190 is overwogen dat de nationale autoriteiten ook de mate van daadwerkelijke toegang voor de vreemdeling tot de in de ontvangende staat beschikbare zorg moeten bezien. Bij de inschatting daarvan moeten de specifieke omstandigheden, zoals de kosten van medicatie en behandeling, de aanwezigheid van een sociaal netwerk en de reisafstand om de benodigde zorg te verkrijgen, worden betrokken. Indien na het verrichten van dit onderzoek serieuze twijfel blijft bestaan, is het aan de nationale autoriteiten om garanties te vragen aan het land van herkomst omtrent de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de medische zorg die toereikend is om een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie te voorkomen. Het EHRM benadrukt dat de toepasbaarheid van artikel 3 van het EVRM op zichzelf niet geactiveerd wordt door een gebrek aan medische voorzieningen in het land van herkomst, dat er geen verplichting is van de uitzettende staat om de ongelijkheid in het niveau van de zorg tussen die staat en het land van herkomst op te vangen door gratis en onbeperkte gezondheidszorg te verlenen aan alle vreemdelingen die zonder titel in eerstbedoelde staat verblijven (zie punten 191 en 192).”
4. Uit het BMA-advies van 18 maart 2020 komt naar voren dat eiser bij het uitblijven van de noodzakelijke medische behandeling op korte termijn in een medische noodsituatie terecht kan komen. Vast staat dus dat eiser op grond van zijn gezondheidstoestand bij uitblijven van medische behandeling een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM verboden handeling. Omdat het BMA heeft geconcludeerd dat medische behandeling voor eiser in Iran aanwezig is, wordt dit risico echter weggenomen, zo stelt verweerder. Het BMA baseert deze conclusie op diverse brondocumenten uit 2019. Eiser betoogt dat bij deze conclusie van het BMA niet is betrokken de uitbraak van het coronavirus. Uit de door eiser ingebrachte informatie blijkt dat Iran veel corona-besmettingen heeft en de gezondheidszorg daardoor ernstig onder druk staat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee twijfel gezaaid over het oordeel dat eiser in Iran toegang tot medische behandeling heeft. Gelet op deze twijfel ligt het op de weg van verweerder om nader onderzoek te (laten) doen naar en helderheid te verschaffen over de toegang voor eiser tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling in het licht van de effecten van het coronavirus op de gezondheidszorg in Iran.
Het betoog van eiser slaagt.
5. Het voorgaand betekent dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht en komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
6. Bij een vernietiging van een besluit behoort de rechtbank de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil te onderzoeken. In het voorliggende geval leent de aard van de vastgestelde gebreken zich niet voor een andere wijze van herstel dan door verweerder. Verweerder dient nader onderzoek (te laten) doen naar en helderheid verschaffen over de toegang voor eiser tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling in Iran, in het licht van de effecten van het coronavirus op de gezondheidszorg aldaar.
De rechtbank acht definitieve beslechting van het geschil daarom thans niet mogelijk. Verweerder zal dus opnieuw op het bezwaar van eiser moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T. Gelo, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Volgens paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan verweerder uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Uit deze paragraaf volgt tevens dat uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM, als:
- uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Tevens volgt uit voornoemde paragraaf dat de IND onder een medische noodsituatie verstaat: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.

Voetnoten

1.Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629.