ECLI:NL:RBDHA:2020:1208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
NL20.846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring ongegrond verklaard, uitzetting naar Marokko en Algerije niet uitgesloten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 januari 2020, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 20 januari 2020 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd hij vertaald door een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, ondanks dat eiser enkele gronden bestreed. De rechtbank oordeelde dat de niet-bestreden gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat hij geen strafblad heeft en dat hij op de juiste wijze Nederland is binnengekomen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de maatregel te laten vervallen. Eiser stelde ook dat hij psychische klachten had en dat hij niet in Nederland had gewerkt, maar de rechtbank vond dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom een lichter middel niet toepasbaar was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde om de uitzetting van eiser te bewerkstelligen en dat er zicht op uitzetting naar Marokko en Algerije niet ontbrak. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.846

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. El Hamli. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser heeft een aantal gronden bestreden. Eiser voert aan dat hij geen strafblad heeft en geen crimineel is. Eiser heeft altijd zijn juiste naam opgegeven. Wel is zijn naam wel eens verkeerd en dus anders gespeld. Verder is eiser op grond van de Dublinverordening overgedragen aan Nederland. Eiser is daarom wel op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Verder stelt eiser dat in zijn geval geen sprake is van een ongewenstverklaring of zwaar inreisverbod. Ook stelt eiser dat hij Nederland heeft verlaten toen dat moest. Hij dacht aan zijn vertrekplicht te voldoen door naar Zwitserland te reizen, dat geen deel uitmaakt van de Europese Unie (EU). Ten slotte stelt eiser dat hij niet in Nederland heeft gewerkt en dus niet in strijd met de Wav arbeid heeft verricht.
Verder stelt eiser dat het in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel dat verweerder de vervallen zware en lichte gronden (gronden 3h en 4f) in de vorige maatregel van bewaring van 17 december 2019, in de onderhavige maatregel gewoon weer heeft tegengeworpen, terwijl deze ook nu pertinent onjuist zijn.
3.1
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij niet langer de hiervoor onder 3e, 3h en 4f genoemde gronden handhaaft. Er blijven volgens verweerder echter voldoende gronden over om te oordelen dat de maatregel rechtmatig is opgelegd. Eiser is niet op de juiste wijze Nederland ingereisd. Dat hij op grond van de Dublinverordening is overgedragen neemt niet weg dat eiser niet over de voor inreis benodigde documenten beschikt.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eiser de hiervoor genoemde gronden onder 3b, 3d, 4a, 4b, 4c en 4d niet heeft bestreden. Wat er ook zij van de door eiser bestreden gronden, de niet
bestreden gronden zijn, gelet op artikel 5.1b, eerste lid, Vb, in onderlinge samenhang bezien, voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Dat verweerder de eerder vervallen gronden 3h en 3f in de vorige maatregel van bewaring ook in dit geval ter zitting heeft verworpen, maakt niet dat dit zodanig onzorgvuldig is dat de overige gronden niet kunnen worden gehandhaafd. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Voorts voert eiser aan dat had moeten volstaan met een lichter middel zoals een meldplicht. Eiser wil in vrijheid alle gegevens verzamelen waaruit blijkt dat hij recht heeft op asiel in Nederland of enig ander land. Hij heeft eerder in Nederland lange tijd in vreemdelingenbewaring gezeten (zoals over de periode 21 augustus 2018 tot 11 april 2019) en is vrijgelaten. Het heeft geen zin om hem weer de vrijheid te benemen. Hij kan ook zelf het land verlaten als het nodig is. Eiser voert verder aan dat hij psychische klachten heeft door de detentie en dat het niet goed met hem gaat. Hij heeft kalmeringsmiddelen nodig en slaapmedicatie.
4.1
Verweerders gemachtigde heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van toepassing van een lichter middel acht is geslagen op alle verklaringen van eiser. Voor zover eiser nu stelt dat hij psychische problemen heeft, is dit betrokken bij de oplegging van de vorige maatregel van bewaring van 17 december 2019.
4.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hij in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom in het geval van eiser niet had moeten worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. In het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat weergegeven, overwogen dat, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan, een minder dwingende maatregel niet doeltreffend is toe te passen op eiser. Door eiser is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van zijn vertrek volstaat. Eiser heeft tijdens het gehoor van 10 januari 2020 voorafgaand aan de oplegging van de maatregel aangegeven dat hij gezond is, geen medicatie gebruikt en geen lichamelijke en psychische klachten heeft. Verweerder heeft zich daarom in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen (of voortzetten) van een minder dringende maatregel.
Dat eiser al langere tijd in bewaring zit en dat de eerder op 21 augustus 2018 opgelegde maatregel van bewaring na afweging van de belangen is opgeheven, maakt niet dat verweerder daarom thans had moeten afzien van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft in hetgeen eiser in beroep heeft gesteld, ook geen aanleiding hoeven zien om alsnog een lichter middel toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang – voor zover er zich medische klachten aandienen – dat verweerder eiser in het gehoor erop heeft gewezen dat er in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is waar hij een afspraak kan maken. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Voorts voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Na de inbewaringstelling op 10 januari 2020 heeft verweerder geen uitzettingshandelingen verricht. Er zijn nog geen vertrekgesprekken gevoerd en het is onduidelijk of er een laissez-passertraject is gestart. Tevens is er geen zicht op uitzetting omdat eerdere recente pogingen geen laissez-passer (lp) hebben opgeleverd. Eiser heeft in de periode van 21 augustus 2018 tot 11 april 2019 ook in bewaring gezeten, naar dat heeft tot niets geleid. Ook is het in het algemeen lastig van Marokko en Algerije een lp te verkrijgen. De maatregel van bewaring is zodoende onrechtmatig omdat deze niet tot uitzetting zal leiden.
5.1
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de informatie in zijn brief van 19 januari 2020 op het standpunt gesteld dat hij voldoende voortvarend handelt om de uitzetting van eiser te bewerkstelligen en dat zicht op uitzetting vooralsnog niet ontbreekt. Hoewel verweerder formeel gezien vóór 10 januari 2020 niet gehouden was om uitzettingshandelingen te verrichten omdat de asielprocedure van eiser nog liep, heeft de regievoerder op 6 januari 2020 getracht om een vertrekgesprek met eiser te voeren. Dit vertrekgesprek is niet doorgegaan omdat eiser heeft geweigerd om uit zijn kamer te komen. Op 9 januari 2020 heeft het vertrekgesprek wel plaatsgevonden waarin eiser te kennen heeft gegeven dat hij zijn asielaanvraag wenst in te trekken. Verder heeft de regievoerder aan de Dienst Internationale Aangelegenheden (DIA) verzocht om een update van de lp-aanvragen bij Algerije en Marokko die al eerder in gang waren gezet. Op 17 januari 2020 is de regievoerder geïnformeerd dat eiser in persoon zal worden gepresenteerd bij de autoriteiten van Algerije. Er is ten opzichte van de voorgaande bewaringsperiode van 21 augustus 2018 tot 11 april 2019 thans sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat toen nog geen presentatie in persoon had plaatsgevonden. Dat de vorige maatregel van bewaring destijds op grond van een belangenafweging na bijna zes maanden is opgeheven, maakt de huidige maatregel van bewaring volgens verweerder niet onrechtmatig. Daarbij komt volgens verweerder dat eiser ook niet heeft meegewerkt om zijn uitzetting te bespoedigen.
5.2
De rechtbank is, gezien de voormelde handelingen van verweerder, van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt om de uitzetting van eiser te bewerkstelligen en dat zicht op uitzetting vooralsnog niet ontbreekt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser zelf ook niet meewerkt aan zijn terugkeer, ook niet toen hij na 11 april 2019 is vrijheid was gesteld. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich tot de regievoerder kan wenden om ondersteuning te krijgen bij het verkrijgen van stukken ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. De stellingen van eiser ter zitting dat hij nadat hij was vrijgelaten op 11 april 2019 niet heeft gedacht aan het verkrijgen van documenten die zijn identiteit en nationaliteit aantonen en dat het voor hem lastig was om aan documenten te komen omdat hij geen contact meer heeft met zijn familie, zijn niet nader onderbouwd en leiden niet tot het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
5.2.1
Ten aanzien van de stelling van eiser dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen ontbreekt, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:13386) van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch. In deze uitspraak heeft de rechtbank, na daartoe gestelde concrete vragen aan verweerder geconcludeerd dat bij actieve en volledige medewerking van de vreemdeling zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. Ook zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt in het algemeen niet. Zoals volgt uit de uitspraak van 31 oktober 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:11806) van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, werden ook in de eerste vier maanden van 2019 nog af en toe lp’s afgegeven door de Algerijnse autoriteiten, zodat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen kon worden aangenomen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.