Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de uitzetting van een vreemdeling naar Algerije. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I.E. Lemmers, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er in de eerste vier maanden van 2019 acht vreemdelingen naar Algerije zijn uitgezet, wat de rechtbank deed concluderen dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije is. De lp-aanvraag voor eiser was op 30 oktober 2019 verzonden naar de Algerijnse autoriteiten, en er was geen bewijs dat deze autoriteiten niet zouden meewerken aan de uitzetting van eiser. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn beroep op het ontbreken van zicht op uitzetting ondermijnde.
Daarnaast werd het betoog van eiser dat de overheid onvoldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder de nodige stappen had ondernomen en niet verplicht was om meer of andere uitzettingshandelingen te verrichten dan hij had gedaan. Eiser trok zijn overige beroepsgronden in, waardoor de rechtbank daar niet op in ging. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.