1.1.Eiser is op 17 mei 2018 vanuit Turkije naar Nederland gereisd met een toeristenvisum dat geldig was tot 9 juni 2018. Op 24 januari 2019 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft - kort samengevat - aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest om tijdens zijn dienstplicht in Turkije deel te moeten nemen aan oorlogsmisdaden. Daarnaast is eiser betrokken geweest bij een demonstratie in het [plaats] en wordt hij in Turkije gediscrimineerd, omdat hij Aleviet is.
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de discriminatie vanwege zijn Alevitische etniciteit; en
- eiser moet in militaire dienst en heeft gewetensbezwaren.
De aanvraag is door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en de discriminatie vanwege zijn Alevitische etniciteit geloofwaardig. Verder wordt geloofd dat eiser in de toekomst de militaire dienstplicht zal moeten vervullen. Verweerder gelooft echter niet dat eiser diepgewortelde gewetensbezwaren heeft tegen de dienstplicht. Verder acht verweerder niet aannemelijk dat eiser als dienstplichtige ingezet zal worden tijdens gevechtsacties. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
4. Eiser heeft geen gronden aangevoerd gericht tegen het standpunt dat zijn Alevitische etniciteit niet zwaarwegend genoeg is voor het verlenen van een verblijfsvergunning. Evenmin betoogt eiser dat hij gewetensbezwaren heeft ten aanzien van het moeten vervullen van de militaire dienstplicht op zich. Eiser voert echter aan dat hij naar de oorlog zal worden gestuurd, waar onschuldige burgers worden vermoord. Tussen partijen is dan ook in geschil of eiser in de toekomst zal worden ingezet tijdens gevechtsacties.
5. Eiser voert aan dat uit paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat indien een vreemdeling bezwaren heeft tegen het verrichten van de militaire dienst, omdat hij vreest te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven, eerst wordt getoetst of de vreemdeling op deze grond vluchteling is, en indien gebleken is dat daarvan geen sprake is, pas wordt getoetst aan gewetensbezwaren. Uit het bestreden besluit volgt niet dat deze toetsing heeft plaatsgevonden.