ECLI:NL:RBDHA:2020:11880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
NL20.13957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan geloofwaardige gewetensbezwaren tegen militaire dienstplicht in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de staatssecretaris niet geloofde dat eiser ernstige gewetensbezwaren had tegen het vervullen van de militaire dienstplicht in Turkije. Eiser had betoogd dat hij vreesde voor deelname aan oorlogsmisdaden tijdens zijn dienstplicht en dat hij gediscrimineerd werd vanwege zijn Alevitische achtergrond. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de toetsingsvolgorde in de Vreemdelingencirculaire niet correct was gevolgd, dit niet had geleid tot schade voor eiser. De rechtbank stelde vast dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat hij bij het vervullen van zijn dienstplicht zou worden ingezet in gevechtsacties, wat hij niet had gedaan. De rechtbank baseerde zich op het Thematisch Ambtsbericht van juli 2019, waaruit bleek dat alleen beroepsmilitairen worden ingezet in conflictgebieden. Eiser had geen bewijs overgelegd dat zijn situatie anders was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen, omdat eiser zijn verblijf op onrechtmatige wijze had verlengd en zich niet tijdig had gemeld voor bescherming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.G. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Op 18 april 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard. Het besluit van 3 maart 2019 is vernietigd en verweerder is opgedragen opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen. [1]
Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Gemachtigde is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Turkse nationaliteit en geboren op [datum] 1998.
1.1.
Eiser is op 17 mei 2018 vanuit Turkije naar Nederland gereisd met een toeristenvisum dat geldig was tot 9 juni 2018. Op 24 januari 2019 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft - kort samengevat - aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest om tijdens zijn dienstplicht in Turkije deel te moeten nemen aan oorlogsmisdaden. Daarnaast is eiser betrokken geweest bij een demonstratie in het [plaats] en wordt hij in Turkije gediscrimineerd, omdat hij Aleviet is.
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de discriminatie vanwege zijn Alevitische etniciteit; en
- eiser moet in militaire dienst en heeft gewetensbezwaren.
De aanvraag is door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en de discriminatie vanwege zijn Alevitische etniciteit geloofwaardig. Verder wordt geloofd dat eiser in de toekomst de militaire dienstplicht zal moeten vervullen. Verweerder gelooft echter niet dat eiser diepgewortelde gewetensbezwaren heeft tegen de dienstplicht. Verder acht verweerder niet aannemelijk dat eiser als dienstplichtige ingezet zal worden tijdens gevechtsacties. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
4. Eiser heeft geen gronden aangevoerd gericht tegen het standpunt dat zijn Alevitische etniciteit niet zwaarwegend genoeg is voor het verlenen van een verblijfsvergunning. Evenmin betoogt eiser dat hij gewetensbezwaren heeft ten aanzien van het moeten vervullen van de militaire dienstplicht op zich. Eiser voert echter aan dat hij naar de oorlog zal worden gestuurd, waar onschuldige burgers worden vermoord. Tussen partijen is dan ook in geschil of eiser in de toekomst zal worden ingezet tijdens gevechtsacties.
Volgorde van toetsing
5. Eiser voert aan dat uit paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat indien een vreemdeling bezwaren heeft tegen het verrichten van de militaire dienst, omdat hij vreest te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven, eerst wordt getoetst of de vreemdeling op deze grond vluchteling is, en indien gebleken is dat daarvan geen sprake is, pas wordt getoetst aan gewetensbezwaren. Uit het bestreden besluit volgt niet dat deze toetsing heeft plaatsgevonden.
5.1.
Uit paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000 onder de kop ‘vervolging wegens dienstweigering of desertie’ volgt:
“Artikel 3.36 lid 2, onder b en c van het Voorschrift Vreemdelingen is alleen toepasselijk indien is vastgesteld dat artikel 3.36 lid 2, onder e niet toepasselijk is. Dat wil zeggen dat de IND, indien de vreemdeling een beroep doet op het feit dat hij dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te hebben moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven, eerst toetst of de vreemdeling op deze grond vluchteling is. Als gebleken is dat daarvan geen sprake is, wordt pas getoetst aan onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel gewetensbezwaren.
(…)
De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 van het Voorschrift Vreemdelingen en overeenkomstig vorenstaande een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
(…)
b.De vreemdeling dient te behoren tot het militaire personeel, met inbegrip van het logistieke of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden voor de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. Indien een vreemdeling is opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst, maar nog niet weet wat zijn taken zullen zijn, betrekt de IND de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de vreemdeling zich daaraan schuldig zou (moeten) hebben gemaakt. Daarnaast beoordeelt de IND wat de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van oorlogsmisdrijven zou zijn.”
5.2.
Weliswaar is in het bestreden besluit eerst overwogen dat geen sprake is van diepgewortelde gewetensbezwaren bij eiser en pas daarna overwogen dat eiser niet zal worden ingezet bij gevechtsacties met het Turkse leger, zodat niet is voldaan aan de in artikel 3.36, tweede lid, onder e van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 neergelegde volgorde. Dit laat echter onverlet dat ook het standpunt over de inzet bij gevechtsacties is gemotiveerd zodat geen grond bestaat voor vernietiging van het besluit op dit punt. Van een gebrek is dan ook geen sprake, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is hoe eiser in zijn belangen kan zijn geschaad door het omdraaien van twee passages in een besluit.
Deelname aan gevechtsacties
6. Daarnaast betoogt eiser dat verweerder ten onrechte met een verwijzing naar het Thematisch Ambtsbericht Turkije: Dienstplicht van juli 2019 [2] (Thematisch Ambtsbericht) aanneemt dat als eiser in dienst zou moeten hij niet zal worden ingezet tijdens gevechtsacties, omdat deze gevechtsacties enkel zouden worden uitgevoerd door beroepsmilitairen van het Turkse leger. Met een verwijzing naar de algemene bron, zonder te specificeren op welke informatie in die bron een beroep wordt gedaan, kan niet worden volstaan.
Als verweerder hiermee doelt op paragraaf 3.2. van het Thematisch Ambtsbericht voert eiser aan dat hieruit niet volgt dat dienstplichtigen niet worden ingezet in Irak en Syrië. In deze paragraaf wordt verwezen naar informatie van de International Crisis Group, de Daily Sabah Turkey en de NGO Nato Association of Canada, waarbij de woorden ‘grotendeels’ en ‘met name verminderd’ de inzet van dienstplichten niet uitsluiten. Verder kan volgens eiser de Daily Sabah Turkey niet als een bron worden aangemerkt in de zin van artikel 10, derde lid, onder b van de Procedurerichtlijn. Ook is veel van de informatie uit paragraaf 3.2. gebaseerd op vertrouwelijke bronnen, die niet geverifieerd kunnen worden of omdat de digitale vindplaats niet is opgenomen. Daarom is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
6.1.
Paragraaf 3.2 van het Thematisch Ambtsbericht bevat de volgende passage:
(…) Het leger is enkele jaren geleden gestopt met de inzet van dienstplichtigen bij gevechtshandelingen. De militaire operaties worden uitgevoerd door beroepsmilitairen, zowel in het zuidoosten van Turkije als in Irak en Syrië. Waar dit nog wel het geval kon zijn in de jaren 1990 en vroege jaren 2000, worden dienstplichtigen tegenwoordig niet meer ingezet in actieve conflicten of bij militaire operaties, inclusief contra-terrorisme operaties.69 Ook de ngo NATO Association of Canada (NAOC) geeft aan dat de strijdkrachten in de grensgebieden grotendeels bestaan uit beroepsmilitairen, die getraind zijn voor deze gebieden met hoge veiligheidsrisico’s.70 Volgens Daily Sabah Turkey heeft Turkije het aantal dienstplichtigen met name verminderd in gevaarlijke (grens) gebieden waar contraterrorisme operaties worden uitgevoerd.71
6.2.
Op grond van het onder 5.1. neergelegde beleid is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij het vervullen van zijn dienstplicht een functie in het Turkse leger gaat vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan gevechtsacties. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet onrechte op het standpunt stelt dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij kan verweerder zich baseren op het Thematisch Ambtsbericht. Uit dit Ambtsbericht blijkt niet dat eiser tijdens zijn dienstplicht in een conflictgebied zal worden ingezet. Immers, de Turkse autoriteiten voeren beleid waarbij alleen beroepsmilitairen, en dus geen dienstplichtigen, worden ingezet bij gevechtshandelingen en in conflictgebieden. Militaire operaties in het zuidoosten van Turkije, in Irak en Syrië worden door beroepsmilitairen uitgevoerd. Verweerder overweegt hierbij terecht dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een Ambtsbericht als een deskundigenbericht dient te worden opgevat en dat verweerder van de juistheid van de daarin neergelegde informatie mag uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan dat aan de juistheid of de volledigheid daarvan moet worden getwijfeld. [3] Van dergelijke aanknopingspunten is geen sprake. Anders dan eiser stelt zijn de genoemde rapporten en berichten vermeld in de voetnoten van het Thematisch Ambtsbericht en eenvoudig op internet terug te vinden. Door eiser is niet onderbouwd waarom bij het opstellen van een ambtsbericht niet onder meer gebruik zou mogen worden gemaakt van bronnen als de Daily Sabah Turkey. Evenmin is sprake van alleen maar anonieme bronnen, zoals eiser stelt, nu in het Thematisch Ambtsbericht ook wordt verwezen naar openbare bronnen. Weliswaar laten, zoals eiser terecht aanvoert, deze bronnen nog enige ruimte en stellen zij niet expliciet dat dienstplichten niet meer actief zijn bij gevechtshandelingen in oorlogsgebied. Dit is echter door de opsteller van het Thematisch Ambtsbericht onderkend en meegewogen. Het door eiser aangevoerde vormt dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder het Thematisch Ambtsbericht niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen. Nu eiser zelf geen stukken heeft overgelegd die onderbouwen dat dienstplichtigen wél worden ingezet bij gevechtshandelingen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om nader onderzoek te doen naar de anonieme bronnen uit het Thematisch Ambtsbericht. De beroepsgrond slaagt niet.
Kennelijk ongegrond
7. Eiser voert verder aan dat bij de beoordeling of zijn aanvraag als kennelijk ongegrond door verweerder mag worden afgedaan, moet worden betrokken of zijn asielmotieven al aanwezig waren bij binnenkomst of dat die op een later moment zijn ontstaan. Uit het bestreden besluit volgt niet dat deze beoordeling heeft plaatsgevonden.
7.1.
De aanvraag kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw 2000, indien de vreemdeling Nederland onrechtmatig is
binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte bij de beoordeling van de aanvraag van eiser betrokken dat hij zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd na het verstrijken van zijn visum en zich zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk heeft gemeld. Bij die beoordeling moet weliswaar rekening worden gehouden met de omstandigheden bij binnenkomst, maar dat maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat in alle gevallen waarin iemand ten tijde van een legale binnenkomst nog geen bescherming nodig had, deze bepaling niet kan worden toegepast. Voorop blijft immers staan dat het er om gaat dat iemand zich zo snel mogelijk meldt. Dit kan niet anders worden begrepen dan dat als een illegaal verblijvende vreemdeling op enig moment bescherming nodig denkt te hebben, hij dat zo snel mogelijk meldt. In dit geval heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser pas op 24 januari 2019 kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenste. Dit nadat hij was opgepakt, omdat hij zich met een vals Bulgaars paspoort wilde inschrijven bij de gemeente Den Haag, en éérst na de strafrechtelijke procedure vanwege identiteitsfraude, en pas tijdens de procedure tot inbewaringstelling. Ook al zou eiser ten tijde van zijn binnenkomst in mei 2018 nog geen bescherming nodig hebben gehad, dan nog heeft hij niet onderbouwd waarom hij met het vragen van bescherming heeft gewacht tot dit zeer late moment. Verweerder heeft gelet hierop al terecht eisers aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Dat, zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, de nu door eiser gestelde reden om asiel vragen ook al bestond toen hij in mei 2018 Nederland binnenkwam, behoeft dus geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Samenvattend betekent dit dat naar het oordeel van de rechtbank verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de toekomst zal worden ingezet bij gevechtsacties. Aan eiser is daarom terecht geen verblijfsvergunning asiel verleend.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M. van den Assem, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2006:AZ1595.