ECLI:NL:RBDHA:2019:5232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
19.5481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel wegens kennelijk ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een man afkomstig uit Turkije, had op 24 januari 2019 een asielaanvraag ingediend, nadat hij op 17 mei 2018 naar Nederland was gereisd met een toeristenvisum. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de vrees van eiser voor militaire dienstplicht in Turkije niet voldoende onderbouwd was. Eiser stelde dat hij gewetensbezwaren had tegen de dienstplicht en dat hij gediscrimineerd werd vanwege zijn Alevitische achtergrond.

Tijdens de zitting op 4 april 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over zijn gewetensbezwaren niet in twijfel heeft getrokken, maar dat de toekomstige vrees om opgeroepen te worden voor militaire dienst niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag als kennelijk ongegrond werd afgewezen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en geoordeeld dat het beroep gegrond is. De staatssecretaris is opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5481

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluit van 3 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Sivridag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op 17 mei 2018 vanuit Turkije naar Nederland gereisd met een toeristenvisum dat geldig was tot 9 juni 2018. Op 24 januari 2019 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft - kort samengevat - aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij gewetensbezwaren heeft tegen de dienstplicht die hij in Turkije zal moeten gaan vervullen, dat hij betrokken is geweest bij een demonstratie in het Gezipark en dat hij in Turkije gediscrimineerd wordt omdat hij Aleviet is.
3. De aanvraag is door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat enkel geloofwaardig is geacht dat eiser ooit een militaire dienstplicht heeft te vervullen, maar dat eiser nog niet is opgeroepen en het daarom te vroeg is om geloofwaardig te achten dat eiser daadwerkelijk in dienst zal moeten gaan. Eiser heeft immers gesteld dat hij kampt met gezondheidsklachten, zodat de mogelijkheid bestaat dat eiser van zijn dienstplicht wordt vrijgesteld. Tevens is nog niet vast komen te staan dat eiser geen vervangende dienstplicht kan vervullen. Het beleid van verweerder is geschreven voor dienstweigering en hiervan is in het geval van eiser nog geen sprake. Op het moment dat eiser Turkije heeft verlaten had hij nog geen oproep voor het vervullen van zijn dienstplicht ontvangen. De vrees die eiser aan het dienstplichtig zijn ontleend, daarin gaat verweerder niet mee.
5.1
De rechtbank overweegt dat in het voornemen is overwogen:

Betrokkene beroept zich op de militaire dienstplicht en stelt gewetensbezwaren te hebben. Betrokkene heeft verklaard dat hij nog geen oproep heeft ontvangen, maar dat hij dit wel binnenkort verwacht. Betrokkene heeft verklaard dat hij een medisch rapport heeft maar dat dit er niet toe zal leiden dat hij vrijgesteld zal worden van de militaire dienstplicht. Dit heeft betrokkene niet kunnen aantonen met bewijsvoering. Desondanks wordt betrokkene gevolgd dat hij een militaire dienstplicht heeft te vervullen. De gewetensbezwaren worden nader gewogen onder Vluchtelingschap.”
Vervolgens is onder het kopje ‘Vluchtelingschap’ met betrekking tot de militaire dienstplicht overwogen dat het enkele feit dat een vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd en hiervoor bestraffing heeft te duchten, op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat een vreemdeling vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook de enkele angst om ingezet te worden in een gewapend conflict is hiervoor onvoldoende. Hierbij is tevens vermeld dat de gestelde dienstweigering niet kan leiden tot vluchtelingschap. Verweerder is vervolgens ingegaan op de vraag of eiser zal worden ingezet bij een conflict tegen zijn eigen volk. Waarbij tevens is vermeld dat uitstel van dienstplicht kan, bij slechte gezondheid met doktersverklaring.
5.2
In het bestreden besluit heeft verweerder in aanvulling op het voornemen onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Immers, in het voornemen zijn na het geloofwaardig achten van betrokkenes verklaringen dat hij bezwaren heeft te moeten dienen, de verklaringen over zijn bezwaren niet in twijfel getrokken. In het voornemen is enkel bij de zwaarwegendheid overwogen dat de gestelde vermoedens en toekomstige vrees om bij terugkeer alsnog te moeten dienen niet aannemelijk wordt geacht omdat dit enkel berust op een vermoeden van betrokkene en dit
niet volgt uit landeninformatie. Dit maakt niet dat de verklaringen dat betrokkene bezwaren heeft om te moeten dienen worden betwist, maar ziet juist op de toekomstige situatie, waaruit volgt dat betrokkenes toekomstige vermoedens niet aannemelijk zijn, hetgeen bij de zwaarwegendheid wordt beoordeeld op grond van de geloofwaardig geachte verklaringen over het relevante element.
5.3
Het ter zitting ingenomen standpunt leest de rechtbank niet eenduidig terug in de besluitvorming.
5.4
Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat:

Betrokkene wordt niet gevolgd in vorenstaande stellingen uit de zienswijze waarmee hij aanvoert dat de motivatie over de bezwaren tegen de dienstplicht onjuist is. Overwogen wordt eerstens dat zoals hierboven reeds is opgemerkt niet enkel het ambtsbericht uit 2013 is betrokken bij het voornemen. Uit deze meer recentere informatie is evenmin gebleken dat betrokkene zou worden ingezet tegen zijn eigen volk. Betrokkene heeft verder ook op geen enkele wijze in de zienswijze onderbouwd dat de informatie uit dit ambtsbericht of de
overige informatie uit het voornemen niet meer juist zou zijn en hij wél zou worden ingezet tegen zijn eigen volk.
(…) De stelling dat betrokkene wel stelt te vrezen te worden betrokken bij schendingen van internationaal humanitair recht is verder evenmin onderbouwd, waardoor deze stelling niet tot een ander oordeel kan leiden dan hetgeen reeds in het voornemen is overwogen.
De rechtbank stelt vast dat eiser echter in de zienswijze naar diverse rapporten heeft verwezen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij vreest te worden betrokken bij schendingen van internationaal humanitair recht.
6. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek.
7. Het beroep is gegrond. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Daarvoor zal de rechtbank een termijn geven van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.