3.3.1.Feit 1
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat de verdachte op
14 juni 2019 met zijn auto over zijn vriendin [aangeefster] (hierna: aangeefster) is heengereden. Dit hebben de verdachte en aangeefster beiden verklaard.
Verbalisanten ter plaatse hebben horizontale zwarte bandensporen over de buik van aangeefster gezien en de politie heeft sleepsporen aangetroffen aan de rechteronderzijde van de auto. Ten tijde van dit incident had aangeefster hun tien maanden oude dochter vast.
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verdachte opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overrijden van aangeefster en hun dochter. Wanneer dat vastgesteld kan worden, zal beoordeeld moeten worden hoe die gedraging te kwalificeren valt: een poging tot doodslag (het primair ten laste gelegde feit), dan wel een poging zware mishandeling (het subsidiair ten laste gelegde feit).
Verklaringen aangeefster
Aangeefster heeft verklaard dat zij en de verdachte ruzie kregen nadat de verdachte die avond thuis was gekomen. De verdachte verliet de gezamenlijke woning en liep naar de auto. Aangeefster liep met hun dochter op de arm ook naar de auto, klopte op een raam van de auto en vroeg de verdachte waar hij heen ging. Zij had de klink van een van de deuren van de auto vast. De auto moest om weg te kunnen rijden eerst achteruit en maakte daarbij een draai. Aangeefster kwam daardoor samen met haar dochter ten val. Toen de auto vooruit ging rijden, reed deze met de rechterkant over haar heen, ter hoogte van haar middel. Zij werd een stuk meegesleurd. Nadat de verdachte was uitgestapt heeft hij, aldus aangeefster, hun dochter opgepakt en de politie en de ambulance gebeld.
In haar eerste verklaring, daags na het incident, heeft aangeefster tegenover verbalisanten verklaard dat zij niet dacht dat de verdachte haar opzettelijk had aangereden. Bij haar aangifte, twee weken later, ging zij ervan uit dat dat wel het geval was. Zij heeft toen verklaard dat de verdachte nadat hij over haar heen was gereden, achteruit reed. Omdat haar jas ergens aan (de rechtbank begrijpt: aan een onderdeel van de auto) bleef hangen, werd zij meegesleurd waardoor zij niet opnieuw is overreden.
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij en aangeefster ruzie hadden, dat hij niet meer thuis wilde zijn en daarom de woning verliet. Hij liep naar de auto die dertig meter van de woning stond. Hij zag aangeefster met hun kind op haar arm achter hem aanlopen en zag dat zij buiten bij de deur van de woning bleef staan. Hij reed weg en voelde een hobbel, stapte uit en zag aangeefster half onder de rechterkant van de auto liggen. Haar benen lagen onder de auto, haar bovenlichaam lag erbuiten. Hij zag hun dochter een meter of tien achter de auto liggen. Hij heeft haar opgetild en 112 gebeld.
Proces-verbaal van bevindingen
Verbalisanten hebben de verdachte kort na het incident ter plaatse gesproken. Hij zei hun dat hij ruzie had gehad met aangeefster, dat hij met de auto weg had willen rijden en dat hij aangeefster opeens voor de motorkap zag staan. Hij zei toen ook dat hij voelde dat hij over haar heen was gereden.
Opzet?
Om (voorwaardelijk) opzet aan te kunnen nemen moet de verdachte op zijn minst wetenschap hebben gehad dat aangeefster en hun dochter in de directe nabijheid van de auto waren op het moment dat hij wegreed. Uit de verklaring die de verdachte kort na het incident tegenover de politie heeft afgelegd zou dat kunnen worden afgeleid: hij zou haar immers voor de motorkap hebben gezien. Hoewel dit op ambtseed opgemaakte processen-verbaal zijn, moet met deze verklaring van de verdachte behoedzaam worden omgegaan. De verdachte spreekt gebrekkig Nederlands en er was vlak na het incident geen tolk aanwezig. Het elkaar verkeerd begrijpen is dan niet ondenkbeeldig.
De rechtbank zal deze processen-verbaal terzijde schuiven, omdat ze verder geen steun vinden in het dossier. Aangeefster heeft namelijk niet verklaard dat zij aan de voorkant van de auto heeft gestaan. Zij heeft verklaard dat zij een deurklink vast had en daarom aan de zijkant van de auto stond. Toen zij daar stond is zij, volgens haar eigen verklaring, gevallen toen de auto achteruitreed en draaide. Zij lag op dat moment dus op de grond. De aangetroffen sporen aan de rechteronderkant van de auto bevestigen dit ook.
Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte aangeefster en hun dochter bij de auto heeft gezien. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat aangeefster achter hem was aangelopen met de baby in haar armen, maar ook dat zij buiten bij de deur van de woning op ongeveer dertig meter afstand bleef staan. Ook uit de verklaringen van aangeefster kan niet worden opgemaakt dat de verdachte haar heeft gezien toen zij naast of vlakbij de auto was. Zij verklaart niet dat de verdachte heeft geantwoord op de vraag waar hij heen ging of dat hij aangeefster heeft aangekeken toen zij op een van de ramen klopte. In dit verband vindt de rechtbank het ook veelzeggend dat aangeefster zelf in eerste instantie heeft verklaard dat zij niet dacht dat de verdachte expres over haar was heengereden. Verder merkt de rechtbank nog op dat een verbalisant relateert dat het parkeerterrein waar het incident plaatshad slecht verlicht was en een andere verbalisant dat er geen straatverlichting aanwezig was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op basis van bovenstaande overwegingen tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het overrijden van aangeefster en hun dochter, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij wetenschap had van hun aanwezigheid nabij de auto. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3.2Feit 2
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen volledige vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal, met bijlagen p. 24-28;
- twee schriftelijke bescheiden, te weten rapporten van Labor Mönchengladbach, p. 62-64 en p. 67-70;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank hanteert voor het bewijs in het voordeel van de verdachte de laagste waarden die in genoemde rapporten zijn geconstateerd voor cocaïne en alcohol in zijn bloed. Dat zijn 56 microgram cocaïne per liter bloed en 0,85 milligram alcohol per milliliter bloed. De rechtbank stelt vast dat ook deze waarden ruim boven de toegestane grenswaarden liggen.
3.3.3Feit 3
Bewijsmiddelen
Een verbalisant heeft gerelateerd dat hij op 14 juni 2019 naar de [plaats] te Zevenhuizen is gegaan. Hij zag daar aan de linkerzijde van het terrein een grijze auto, een [merk] , met het [kenteken] .
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte in de auto stapte. Zij liep naar de auto, hield een deurklink daarvan vast en kwam op de parkeerplaats ten val toen de auto achteruitreed en draaide. Zij zag de auto vervolgens vooruitrijden en voelde dat de auto over haar heen gereden had.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster niet bij de auto zag. Hij voelde bij het wegrijden met de auto een hobbel, alsof hij ergens over heen reed. Nadat hij was uitgestapt, zag hij aangeefster half onder de auto liggen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte met zijn auto is opgetrokken in de richting van aangeefster en vervolgens over haar is heengereden. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat voor het veroorzaken van gevaar op de weg het niet noodzakelijk is dat de verdachte ten tijde van het wegrijden wist dat hij over aangeefster heen zou rijden. Het gaat immers om de enkele vaststelling dat hij heeft gereden en dat er gevaar is veroorzaakt, zodat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.