Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen
Kone B.V., te Den Haag, eiseres
[A](de ex-werknemer), te [woonplaats] .
Procesverloop
Overwegingen
13 december 2016 en de Bijstelling Probleemanalyse van 15 december 2016 (van de arbodienst). Doordat de ex-werknemer zijn werkzaamheden volledig heeft hervat is de wachttijd volgens eiseres niet doorlopen, zodat de ex-werknemer niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Daarnaast is de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat aannemelijk is dat de klachten die in 2018 konden worden geobjectiveerd eveneens golden in 2017 onvoldoende onderbouwd, aldus eiseres. Voorts is de FML volgens eiseres een onjuiste weergave van de klachten van de ex-werknemer. Er zijn te veel beperkingen opgenomen in de FML, maar ook met deze beperkingen had de ex-werknemer geschikt moeten worden geacht voor zijn eigen werk, zodat aan de ex-werknemer ten onrechte een uitkering is verstrekt. Voorts betoogt eiseres dat de WGA-flexuitkering niet aan haar kan worden doorbelast. Tot slot verzoekt eiseres aan de rechtbank om verweerder op te dragen de ten onrechte doorbelaste WIA-uitkering van de ex-werknemer aan haar te compenseren.
8 maart 2017 volledig in zijn werk zou zijn hervat dan wel door de hersteldverklaring per
27 mei 2017.
13 december 2016 en de Bijstelling Probleemanalyse van 15 december 2016 (van de arbodienst) – in samenhang bezien – volgt dat de ex-werknemer volledig in zijn werk is hervat. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat uit deze stukken weliswaar blijkt dat de ex-werknemer weer aan het werk is gegaan, echter valt daar niet uit af te leiden dat de ex-werknemer volledig is hervat in zijn taken en uren. In de verklaring van de bedrijfs- en verzekeringsarts H.J. Hullen van 13 december 2016 staat in dit verband onder meer vermeld dat er geen concrete afwijkingen meer aantoonbaar zijn, dat daarom op dit moment geen aanleiding bestaat blijvende beperkingen voor arbeid aannemelijk te achten, dat hij inmiddels 6-8 uur is hervat en dat de volgende stap is zijn eigen werk uit te breiden en weer volledig in zijn werk te hervatten. In de Bijstelling Probleemanalyse van
15 december 2016 staat vervolgens vermeld dat de ex-werknemer in staat is volledig in eigen werk te hervatten, dat geadviseerd wordt om samen een uitbreidingsschema te maken naar volledig herstel, dat de ex-werknemer naar eigen zeggen reeds is hervat in 6-8 uur per dag en dat de voortgang over zes weken zal worden geëvalueerd. Uit de dossierstukken is niet gebleken dat, behalve de door eiser zelf ingevulde Eerstejaarsevaluatie, sprake is van enige documentatie over een uitbreidingsschema naar volledig herstel en een evaluatie over de voortgang naar (volledige) werkhervatting. De rechtbank stelt tegen deze achtergrond vast dat de ex-werknemer consistent en gemotiveerd heeft betoogd feitelijk niet duurzaam in staat te zijn geweest zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Ter zitting heeft de ex-werknemer desgevraagd toegelicht dat hij meerdere malen bij eiser heeft aangegeven dat hij niet volledig in zijn werk kon hervatten, dat alle zware taken tijdens diensten door collega’s werden uitgevoerd, dat hij langere pauzes en extra pauzes nam, dat hij genoodzaakt was vrije dagen op te nemen zodat hij na diensten kon herstellen en dat hij vanwege de te zware werkzaamheden uiteindelijk geen andere optie zag dan ontslag te nemen. De beroepsgrond dat de wachttijd is onderbroken door een volledige werkhervatting in de feitelijk verrichtte werkzaamheden mist daarom (voldoende) onderbouwing en kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet slagen.
27 mei 2017 kan daarom, mede in het licht van hetgeen hiervoor inzake het ontbreken van een voldoende dragende onderbouwing inzake het feitelijk herstel, naar het oordeel van de rechtbank evenmin slagen.
8 september 2018, sprake is van een vermindering van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen van verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief gevolg van ziekte en/of gebrek. De primaire verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek de actuele belastbaarheid van de ex-werknemer opgesteld in een FML van 2 oktober 2018. De primaire verzekeringsarts is tot zijn conclusies gekomen op basis van zijn onderzoek waartoe hij de ex-werknemer op het spreekuur heeft gezien en onderzocht, dossierstudie en de ontvangen (medische) informatie in de beoordeling heeft betrokken. De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapport van 23 oktober 2018 geoordeeld dat op basis van deze beperkingen de belastbaarheid van de ex-werknemer ten opzichte van de belasting in de eigen functie wordt overschreden en hij daarom niet geschikt is voor het eigen werk. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b naar aanleiding van de bezwaren onderzoek verricht en in zijn rapport van 13 mei 2019 de FML op onderdelen herzien. Wel acht hij beperkingen aanwezig voor zware handbelasting hetgeen aanleiding vormt ex-werknemer te ontzien voor zwaar werk, opdat overbelasting van de handen wordt voorkomen. In frequent zware lasten dragen acht de verzekeringsarts b&b de ex-werknemer tevens beperkt en ook knijp/grijpkracht wordt beperkt geacht voor langdurig en/of hoogfrequent krachtig gebruik, en ook frequente schroefbewegingen wordt beperkt mogelijk geacht indien hierbij veel kracht noodzakelijk is. De verzekeringsarts b&b heeft hiertoe de ex-werknemer medisch onderzocht, dossierstudie verricht en de informatie van de reumatoloog van 26 april 2019 in de beoordeling betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport voldoende duidelijk heeft gemotiveerd dat de werknemer op de datum in geding de in de FML weergegeven verminderde benutbare mogelijkheden heeft. Hiertoe neemt de rechtbank in overweging dat de verzekeringsarts b&b navolgbaar heeft geconcludeerd waarom op basis van de medische geobjectiveerde klachten (zoals vermeld in de brief van de reumatoloog) aanleiding werd gezien de FML van de primaire verzekeringsarts te herzien. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van de ex-werknemer uitgebreid uiteen gezet.
Beslissing
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020.