ECLI:NL:RBDHA:2020:11454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van bestuurlijke boete wegens overtreding van de Huisvestingswet door short stay verhuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2020, betreft het een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en BizStay B.V. en twee eisers, die een woning tijdelijk verhuurden voor short stay. De rechtbank oordeelt dat de verhuur voor een periode van drie weken niet als wonen kan worden aangemerkt, waardoor er sprake is van een overtreding van de Huisvestingswet. De eisers, die boetes van € 10.000,- opgelegd kregen, voerden aan dat de regelgeving omtrent short stay onduidelijk was en dat verweerder niet bevoegd was om een boete op te leggen. De rechtbank oordeelt echter dat de verhuur voor zo'n korte periode onvoldoende duurzaam is om als wonen te worden beschouwd. De rechtbank wijst ook de argumenten van eisers af dat er sprake was van willekeur in de handhaving, omdat verweerder handhavend optreedt op basis van klachten en niet willekeurig. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen en dat de hoogte van de boete niet onredelijk is. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6311

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen

BizStay B.V., te Leidschendam-Voorburg, en
[eiser] en [eiseres], te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. V. Kortenbach),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Veldman).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 4 maart 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan BizStay B.V. (hierna: BizStay) en [eiser] en [eiseres] afzonderlijke boetes van € 10.250,- opgelegd.
Bij besluit van 20 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de boetebesluiten herroepen en de boetes bepaald op € 10.000,- en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eisers hebben een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2020.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen hun gemachtigde. Namens BizStay is [A] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen.
Op 27 juli 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Verweerder heeft een reactie ingediend. Eisers hebben hierop gereageerd. De rechtbank heeft hierna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De woning aan de [adres] [huisnummer] is eigendom van [eiseres] . Zij verhuurt het aan BizStay. BizStay is een professionele verhuurorganisatie van short stay appartementen. Bij een controle op 8 oktober 2018 is vastgesteld dat de woning aan de [adres] [huisnummer] tijdelijk -voor drie weken- werd verhuurd aan twee medewerkers van Ernst&Young. Verweerder heeft een overtreding van de Huisvestingswet geconstateerd omdat de woning werd onttrokken aan de woningvoorraad. Verweerder heeft zowel BizStay als [eiser] en [eiseres] aangemerkt als overtreder en twee afzonderlijke boetes van € 10.250,- opgelegd. In bezwaar zijn de boetes vastgesteld op €10.000,-. De boetebesluiten zijn voor het overige gehandhaafd.
2. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Was verweerder bevoegd een boete op te leggen?
3. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om een boete op te leggen. Volgens eisers is het gebruik van de woning voor short stay een vorm van wonen. Eisers stellen dat de regelgeving omtrent short stay onduidelijk is. Eisers wijzen erop dat in een brief van wethouder Wijsmuller van 23 mei 2017 weliswaar staat dat verblijf binnen een bestemming “Wonen” alleen mogelijk is indien de huurder langer dan 4 maanden in de woning verblijft, maar dat deze brief geen beleidsdocument is.
3.1
De [adres] [huisnummer] heeft in het bestemmingsplan “Bezuidenhout, 1e herziening” een woonbestemming. Voor het oordeel of artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet is overtreden, moet worden beoordeeld of sprake was van bewoning in de zin van die bepaling. De rechtbank overweegt dat de verhuur en bewoning van de woning voor drie weken geen vorm van wonen betreft. Deze periode is, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onvoldoende duurzaam om als wonen te kunnen worden aangemerkt (zie de uitspraak van 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3650
).Dit betekent dat de woning aan de bestemming tot bewoning is onttrokken. Er is dan ook sprake van een overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd over de brief van 23 mei 2017 geen aanleiding voor een ander oordeel. De periode van verhuur en bewoning is in dit geval aanzienlijk korter dan de in die brief opgenomen “vuistregel” van vier maanden. Indien, zoals eiseres stelt, geen sprake zou zijn van een beleidsregel, dan betekent dat nog niet dat de verhuur voor een periode van slechts drie weken geen overtreding oplevert. Daarvoor is bepalend dat geen sprake is van voldoende duurzame bewoning in de zin van genoemde jurisprudentie. Niet in geschil is dat eisers beiden overtreder zijn. Verweerder was bevoegd een boete op te leggen.
Mocht verweerder gebruik maken van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete?
4. Eisers voeren aan dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door het niet in acht nemen van de noodzakelijke belangenafweging. Verweerder heeft geen rekening gehouden met het feit dat er in de eerste jaren vanaf 2010 geen dan wel onduidelijk beleid was met betrekking tot tijdelijke verhuur. Verweerder heeft niet opgetreden tegen aanbieders zoals BizStay, maar heeft wel afspraken gemaakt over de heffing van toeristenbelasting aan de hand van de lijsten van BizStay met alle adressen van tijdelijke verhuur. De portefeuille van BizStay heeft met de snel opkomende markt van tijdelijke verhuur kunnen meegroeien. BizStay heeft zich veelal langdurig verbonden aan eigenaren van woningen door middel van meerjarige huurovereenkomsten. Verweerder heeft pas in 2016 overwogen alsnog een beleidskader te gaan bepalen en daarbij de sector te zullen betrekken. Verweerder heeft de sector vervolgens buitengesloten en heeft besloten om willekeurig te gaan handhaven, ongeacht de gevolgen voor aanbieders als BizStay. Verweerder erkent het belang van short stay voor de stad en dat nieuw beleid gewenst is met een overgangsregeling voor (grote) aanbieders als BizStay. Op of omstreeks 15 mei 2019 is afgesproken dat er short stay-beleid komt met een overgangsregeling en met mogelijkheden voor ontheffingen en vergunningen en andere handhavingsinstructies en prioriteiten.
4.1.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat voor eisers het beleid van verweerder de eerste jaren vanaf 2010 niet altijd duidelijk is geweest, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder niet mocht overgaan tot handhaving. Hiertoe wordt overwogen dat de ambtelijke gesprekken die BizStay en andere short stay aanbieders met de gemeente hebben gevoerd niet tot bestuurlijke besluitvorming hebben geleid. BizStay heeft in verband met de wens om bestaande situaties gefaseerd te verplaatsen naar locaties waar short stay wel is toegestaan aan verweerder een lijst met adressen verstrekt. Verweerder heeft in een brief van 21 maart 2017 aan BizStay medegedeeld dat zal worden geanalyseerd of het gebruik van de panden op de lijst overeenkomt met de bestemming. Hierbij is vermeld dat indien sprake is van strijdig gebruik en de gemeente geen mogelijkheid ziet tot legalisatie of daaraan niet wil meewerken het met het bestemminsplan strijdige gebruik beëindigd moet worden. De rechtbank stelt vast dat [adres] [huisnummer] niet op de lijst stond, omdat dat pand in verband met de gefaseerde verplaatsing voor de verhuur zou worden uitgefaseerd. Op grond van de brief van 21 maart 2017 kon het voor eisers duidelijk zijn dat short stay met de verblijfsduur van een aantal weken niet was toegestaan op het adres [adres] [huisnummer] en ook niet zou worden gedoogd door verweerder. Eisers hebben in beroep ook aangegeven dat er vanaf begin 2017 door verweerder steeds vaker handhavend werd opgetreden. Het komt voor eigen risico dat eisers zijn blijven doorgaan met de tijdelijke verhuur van de onderhavige woning. De omstandigheid dat toeristenbelasting werd afgedragen, betekent ook niet dat verweerder van handhaving had moeten afzien (vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1076). De rechtbank is verder niet gebleken dat er in mei 2019 concrete bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over het aanbieden van short stay als door eisers gesteld. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit geen reden was om in bezwaar de onderhavige boete te herzien.
4.2.
Eisers hebben tevens gewezen op een afspraak, genoemd in een ander besluit van verweerder, dat geen boete wordt opgelegd bij verhuur langer dan een maand en korter dan vier maanden. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hier over gesproken is, maar dat een dergelijk beleid er nooit is gekomen. De rechtbank overweegt dat reeds omdat in deze zaak sprake is van verhuur korter dan één maand, het beroep op deze afspraak niet tot het oordeel kan leiden dat geen boete mocht worden opgelegd.
5. Eisers voeren verder aan dat er een groot aantal andere professionele aanbieders van short stay appartementen in Den Haag actief zijn die gedoogd worden en/of waartegen verweerder niet optreedt, zoals Le Fenetre (Vesteda), Haagse Toren/Het Strijkijzer (Vestia) en The Student Hotel The Hague. Volgens eiser handhaaft verweerder niet op basis van de lijsten die deze aanbieders in verband met af te dragen toeristenbelasting aan verweerder verstrekken, maar alleen op basis van klachten. Dit blijkt ook uit een antwoord van verweerder aan de gemeenteraad in 2014. Dit is in strijd met het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel en levert schending van het rechtzekerheidsbeginsel op.
5.1.
In haar uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:396 heeft de Afdeling overwogen dat het gelijkheidsbeginsel in het kader van het opleggen van bestuurlijke boetes niet zover strekt dat de bevoegdheid tot het opleggen ervan onrechtmatig is uitgeoefend alleen omdat een eventuele andere overtreder niet is beboet. Dat kan anders komen te liggen als sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die duidt op willekeur in de handhavingspraktijk van het bevoegde bestuursorgaan. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat daarvan in dit geval sprake is. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.2.
Verweerder heeft toegelicht dat in beginsel slechts wordt opgetreden tegen overtredingen van de Huisvestingswet naar aanleiding van klachten. Aangezien overtredingen van de Huisvestingswet moeilijk zijn op te sporen en vast te stellen bij afwezigheid van klachten, komt de rechtbank dit niet onredelijk voor. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2247), waaruit volgt dat een dergelijke prioritering ook niet onrechtmatig is. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat er een melding is geweest naar aanleiding waarvan handhavend is opgetreden. Nu verweerder heeft gehandeld overeenkomstig het handhavingsbeleid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van willekeur.
5.3.
Daarbij hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen die duidt op willekeur in de handhavingspraktijk. Wat betreft de situatie in de Haagse Toren/Het Strijkijzer aan het Rijswijkseplein heeft verweerder ter zitting toegelicht dat dit gebouw valt onder een ander bestemmingsplan en een gemengde bestemming heeft. Binnen deze bestemming zijn naast wonen ook andere functies toegestaan. Eisers hebben dit niet betwist en ook niet nader aangegeven waarom desondanks sprake is van gelijke gevallen. Bij brief van 26 augustus 2020 heeft verweerder medegedeeld dat het Student Hotel The Hague aan de Hoefkade, is gerealiseerd met een WABO-vergunning met “logiesfunctie”. Reeds hierom is geen sprake van een gelijk geval. De stelling van eisers dat uit de stukken niet blijkt of een (woning)onttrekkingsvergunning is aangevraagd en verleend kan hier niet aan afdoen. Voorts heeft verweerder bij brief van 26 augustus 2020 medegedeeld dat naar aanleiding van hetgeen BizStay heeft ingediend (afdruk internetaanbiedingen) de Haagse Pandbrigade onderzoek gaat doen ten aanzien van La Fenetre. Ingeval van constatering van overtreding (short stay) zal de gemeente handhavend gaan optreden. Gelet hierop is geen sprake van een ongelijke behandeling die duidt op willekeur.
6. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete.
Had verweerder een lagere boete moeten opleggen?
7. Omdat de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (vergelijk de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1598) de boete te worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven om een boete te matigen. Voor zover de overtreder stelt dat een of meer van deze omstandigheden in dit geval aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken.
8. De rechtbank ziet in de aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder de boetes had moeten matigen. Hetgeen eisers hebben aangevoerd over het beleid van verweerder leidt niet de conclusie dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid of van een beperkte ernst van de overtreding.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzitter, en mr. J.J.P. Bosman en
mr. J. Schaaf, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 luidt:
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
[…].
Artikel 35 van de Huisvestingswet luidt:
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
a. […]
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22, of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Artikel 45 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 luidt:
1.Voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
2. De bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in de bijlage bij deze verordening wordt bepaald, indien de overtreding is begaan bij een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
3. […].
4. Bij de toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage V van deze verordening.
Bijlage V bij de Huisvestingsverordening 2015-2019 luidt:
Overtreding
1e keer
Recidive
[…]
Art. 21, eerste lid:
- niet-bedrijfsmatige exploitatie·
- bedrijfmatige exploitatie
€ 5.000
€ 10.250
€ 10.250
€ 20.250
[…]