ECLI:NL:RVS:2017:1076

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
201602605/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd voor onttrekken woningen aan bestemming tot bewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een boete van € 36.000,00 werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Deze boete was het gevolg van het onttrekken van drie woningen aan de bestemming tot bewoning, zonder de vereiste vergunning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college terecht had gehandeld en dat de boete rechtmatig was opgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 februari 2017 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het college was vertegenwoordigd door een andere advocaat. De Afdeling heeft de relevante bepalingen van de Huisvestingswet en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 in overweging genomen.

De Afdeling oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de woningen aan toeristen werden verhuurd en dat er geen bewijs was dat [appellant] en zijn kinderen daar hun hoofdverblijf hadden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de boete niet gematigd hoefde te worden, omdat [appellant] op de hoogte was van de overtredingen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete terecht was opgelegd.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 april 2017, en de Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602605/1/A3.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], woonplaats kiezend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2016 in zaak nr. 15/362 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2014 heeft het college [appellant] een totale boete van € 36.000,00, zijnde drie boetes van € 12.000,00, opgelegd.
Bij besluit van 10 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. van Huet, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De relevante bepalingen van de Huisvestingswet, zoals die gold ten tijde van belang, en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: de huisvestingsverordening) zijn vermeld in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 juli 2014 ten grondslag gelegd dat de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Amsterdam, waarvan [appellant] de eigenaar is, als hotel worden uitgebaat. De woningen worden op internet voor hotelmatige verhuur aangeboden. Op 24 april 2014 heeft een toezichthouder de woningen bezocht. Daarbij zijn in twee van de woningen toeristen aangetroffen, die hebben verklaard de woningen voor enkele nachten te hebben geboekt. De ter plaatse gekomen conciërge heeft de toezichthouder toegang tot de derde woning verschaft en verklaard dat hij [appellant] helpt omdat deze in Zeewolde woonachtig is. Ook in de derde woning verbleven op het moment van de controle toeristen. Persoonlijke bezittingen van anderen dan de toeristen ontbraken in de drie woningen.
Volgens het college heeft [appellant] in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet de woningen aan de bestemming tot bewoning onttrokken zonder dat hij over de daarvoor vereiste vergunning beschikte.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op dat standpunt heeft gesteld en op grond van artikel 85a, eerste lid, van de Huisvestingswet en artikel 59, eerste lid, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 bevoegd was de boete op te leggen.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank met dit oordeel heeft miskend dat met de enkele vaststelling dat de woningen aan toeristen ter beschikking worden gesteld niet vaststaat dat deze niet worden bewoond en dus aan de bestemming tot bewoning zijn onttrokken. Volgens [appellant] hebben hij en zijn twee kinderen gedurende de tijd dat de woningen niet aan toeristen worden verhuurd er hun hoofdverblijf. Hij wijst erop dat zij ieder op een van de adressen staan ingeschreven. Dat hij ook een woning in Zeewolde en een vakantiehuis in Italië heeft en zijn kinderen mede in een dispuutshuis in Amsterdam wonen, doet aan het vorenstaande niet af, aldus [appellant].
4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2996, volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Huisvestingswet (Kamerstukken II 1987/88, 20 520, nr. 3, blz. 71-72) dat het bestemd zijn van woonruimte voor bewoning in de zin van de Huisvestingswet een zekere duurzaamheid vereist, in die zin dat de intentie moet bestaan om gedurende langere tijd hoofdverblijf in de betrokken woonruimte te hebben.
4.2.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woningen niet als hoofdverblijf van [appellant] en zijn kinderen kunnen worden aangemerkt en dat het daarbij terecht in aanmerking heeft genomen dat tijdens de controle geen persoonlijke spullen van hen zijn aangetroffen en de woningen op diverse professionele boekingssites, als www.trivago.com en www.booking.com, en op een eigen website, www.visseringstate.com, voor lange perioden worden aangeboden, waarbij nauwelijks verhinderdata zijn vermeld en het bij die data slechts om reeds gedane boekingen lijkt te gaan. Zo konden de woningen voor het gehele jaar 2015 worden geboekt. [appellant] heeft verklaard dat hij en zijn gezinsleden slechts op onregelmatige en flexibele basis in de woningen aanwezig zijn en dat zij zich daarbij schikken naar de tijden waarop de woningen al dan niet zijn verhuurd. Voorts heeft hij verklaard dat hij de woningen heeft gekocht met de bedoeling deze als vakantiewoning te gebruiken en de woningen ook in zijn belastingaangifte als zodanig zijn opgenomen. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat de intentie bestond om gedurende langere tijd hoofdverblijf in de woningen te hebben.
Het betoog faalt.
5.    Volgens [appellant] had de boete moeten worden gematigd, omdat hij voor 24 april 2014 nooit ervan op de hoogte is gesteld dat de woningen volgens het college aan de bestemming tot bewoning werden onttrokken. Alvorens hem te beboeten, had hij in de gelegenheid moeten worden gesteld op dit standpunt van het college te reageren, aldus [appellant].
5.1.    Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5.2.    De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de boete diende te worden gematigd. De Afdeling acht niet aannemelijk dat [appellant] zich niet heeft gerealiseerd dat hij in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet handelde, reeds gelet op het feit dat hij en zijn kinderen zich op de adressen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] hebben ingeschreven, terwijl zij daar niet hun hoofdverblijf hadden. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] van het onttrekken van de woonruimtes geen verwijt valt te maken. De overigens door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden, dat de woningen geen sociale huurwoningen zijn, er nooit overlast is geweest en de opgelegde toeristenbelasting altijd is betaald, zijn niet relevant voor de bevoegdheid van het college om de boete op te leggen en vormen geen bijzondere omstandigheden die tot matiging van de boete nopen.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft het college [appellant] geïnformeerd over de constatering van de overtreding en het feit dat het in verband daarmee voornemens was aan hem als overtreder een boete op te leggen en hem in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. [appellant] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt ten slotte dat het college ten onrechte alleen hem de boete heeft opgelegd, terwijl zijn kinderen op de adressen van twee van de woningen stonden ingeschreven.
6.1.    Dit betoog faalt. Het college heeft [appellant], als eigenaar van de woningen, driemaal een boete mogen opleggen voor het in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet onttrekken van deze woningen aan de bestemming tot bewoning.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. De Wilde
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
598. BIJLAGE
Huisvestingswet, zoals die gold ten tijde van belang
Artikel 30
1. Het is verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is;
[-].
Artikel 85a
1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van [-] artikel 30, eerste lid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
[-]
c. € 18.500,00 voor overtreding van [-] artikel 30, eerste lid.
3. De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
[-].
Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013
Artikel 59
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van [-] artikel 30 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op
a. voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid overeenkomstig kolom A van de in bijlage vijf opgenomen tabel;
[-].
Bijlage 5
Behorende bij artikel 59
Tabel bestuurlijke boete         Kolom A     Kolom B
1e keer Boetebedrag
Onttrekken zonder vergunning     12000        18500*