ECLI:NL:RBDHA:2020:11183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Wmo 2015 inzake hulp bij huishouden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die sinds 2007 ondersteuning ontvangt bij het voeren van haar huishouden, had aanvankelijk een aanvraag ingediend voor intensieve ondersteuning, welke was afgewezen. Na bezwaar werd haar een maatwerkvoorziening toegekend, maar de omvang van de ondersteuning werd door verweerder vastgesteld op 9 uur en 15 minuten per week. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 17 september 2020, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiseres aanvullende gronden ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit II een wijzigingsbesluit is en dat het beroep van eiseres van rechtswege mede gericht is tegen dit besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de indicatie voor de hulp bij het huishouden niet correct was vastgesteld, met name voor de warme en koude maaltijden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit II vernietigd voor zover het de indicatie voor de maaltijden betreft. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de indicatie voor de maaltijden vastgesteld op 210 minuten per maaltijd, wat resulteert in een totale indicatie van 11 uur en 15 minuten per week voor de hulp bij het huishouden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Punter).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor ondersteuning bij het voeren van een huishouden met de intensiteit Intensief afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan eiseres een voorziening voor ondersteuning bij het voeren van een huishouden met de intensiteit Intensief toegekend.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingediend.
Bij besluit van 29 mei 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I aangevuld en het aantal uren ondersteuning bij het voeren van een huishouden vastgesteld op 9 uur en 15 minuten.
Bij brief van 7 juli 2020 heeft eiseres aanvullende gronden ingediend naar aanleiding van bestreden besluit II.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Met toestemming van partijen heeft de zitting plaatsgevonden via videoverbinding (Skype). Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar dochter, J. Treur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is bekend met lichamelijke beperkingen met als gevolg dat zij ernstig is beperkt in haar bewegingsvrijheid. Zij ontvangt daarom sinds 2007 ondersteuning bij het voeren van het huishouden, laatstelijk met de intensiteit Plus.
1.2.
De zorgaanbieder van eiseres heeft op 25 januari 2019 een herbeoordeling van de voorziening hulp bij het voeren van een huishouden aangevraagd. In dit kader hebben medewerkers van verweerder op 11 en 25 februari 2019 een huisbezoek afgelegd, waarna eiseres op 21 maart 2019 een aanvraag om hulp bij het voeren van een huishouden met de intensiteit Intensief heeft ingediend. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens de huisbezoeken heeft verweerder bij het primaire besluit geweigerd om aan eiseres een voorziening voor hulp bij het voeren van een huishouden met de intensiteit Intensief toe te kennen op de grond dat de gevraagde compensatie volgens hem niet nodig is.
2.
2.1.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan haar een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden met de intensiteit Intensief toegekend. De maatwerkvoorziening wordt toegekend voor het resultaatgebied 1: het voeren van een huishouden. Verweerder overweegt daartoe dat eiseres door haar beperkingen in haar bewegingsvrijheid ondersteuning nodig heeft bij de maaltijden, de was en de huishoudelijke taken. Verweerder kent een maatwerkvoorziening in resultaatgebieden toe en eiseres dient met haar zorgverlener een ondersteuningsplan op te stellen.
2.2.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I aangevuld door het aantal uren ondersteuning bij het voeren van een huishouden vast te stellen op 9 uur en 15 minuten. Voor het licht huishoudelijk werk, zwaar huishoudelijk werk, de was, de koude maaltijden, de warme maaltijden en extra bewassing in verband met incontinentie heeft verweerder onderscheidenlijk 60 + 5 minuten, 90 + 5 minuten, 60 minuten, 105 minuten, 195 minuten en 30 minuten toegekend, na afronding tezamen 9 uur en 15 minuten. Voor het voeren van regie is geen tijd geïndiceerd, omdat volgens verweerder niet is gebleken dat eiseres op dit terrein problemen ondervindt. Bij de bepaling van de omvang van de ondersteuning heeft verweerder zich gebaseerd op de normtijden uit Bijlage 2 van de Beleidsregels hulp bij het huishouden gemeente Den Haag 2013 (de Beleidsregels).
3.
3.1.
Eiseres voert tegen bestreden besluit I aan dat verweerder niet een indicatie in resultaatgebieden, maar in uren had moeten toekennen. Door dit niet te doen heeft verweerder in strijd gehandeld met de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) daaromtrent en het rechtszekerheidsbeginsel
.Daarnaast dient verweerder voldoende budget beschikbaar te stellen zodat de zorgaanbieder van eiseres de te leveren zorg daadwerkelijk kan leveren en te garanderen dat de maaltijdvoorziening in het weekend ook in de toekomst wordt verzorgd, ook als eiseres is genoodzaakt een andere zorgverlener in te schakelen.
3.2.
Eiseres voert tegen bestreden besluit II aan dat de toegekende indicatie in uren niet voldoende is. Verweerder heeft ten onrechte van de normtijden van het CIZ-protocol afgeweken en geen tijd geïndiceerd voor het voeren van regie en extra vervuiling/schoonmaak in verband met incontinentie. Op basis van het CIZ-protocol komt eiseres voor het licht huishoudelijk werk, zwaar huishoudelijk werk, de was, de koude maaltijden, de warme maaltijden, extra bewassing in verband met incontinentie, regie en extra vervuiling/schoonmaak in verband met incontinentie tot een indicatie van onderscheidenlijk 60 minuten, 180 minuten, 60 minuten, 105 minuten, 210 minuten, 30 minuten, 30 minuten en 60 minuten. Aldus tezamen 11 uur en 15 minuten indien geen tijd wordt geïndiceerd voor extra vervuiling/schoonmaak in verband met incontinentie en 12 uur en 15 minuten indien wel tijd wordt geïndiceerd voor extra vervuiling/schoonmaak. De gevraagde omvang van 10 uur en 30 minuten, dan wel 11 uur, acht eiseres dan ook redelijk.
4. De rechtbank komt in dit beroep tot de volgende beoordeling en stelt daarbij voorop dat bestreden besluit II een wijzigingsbesluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge die bepaling is het beroep van eiseres van rechtswege mede gericht tegen dat besluit.
4.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld het betoog dat verweerder voldoende budget beschikbaar dient te stellen niet langer te handhaven. De rechtbank laat dit betoog dan ook buiten beschouwing. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting gesteld dat het betoog dat verweerder dient te garanderen dat de maaltijdvoorziening in het weekend ook in de toekomst wordt verzorgd, samenvalt met het betoog dat verweerder voor de warme maaltijden meer tijd had moeten indiceren. De rechtbank zal dit betoog dan ook in dat kader beoordelen.
4.2.
Nu verweerder met bestreden besluit II alsnog een indicatie in uren heeft toegekend en eiseres haar overige gronden tegen bestreden besluit I niet langer handhaaft, is de rechtbank van oordeel dat zij niet langer een belang heeft bij een beoordeling van bestreden besluit I. Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of verweerder de omvang van de te verlenen huishoudelijke hulp correct heeft vastgesteld. De rechtbank zal hierna per bestreden onderdeel van bestreden besluit II haar oordeel uiteenzetten.
Zwaar huishoudelijk werk
4.4.
Verweerder heeft de indicatie voor licht en zwaar huishoudelijk werk vastgesteld op onderscheidenlijk 60 en 90 minuten voor een alleenstaande met daarbij tweemaal 5 minuten extra per week vanwege het huishoudelijk werk in kamers buiten de essentiële woonfuncties. Eiseres betoogt dat verweerder conform het CIZ-protocol voor het zwaar huishoudelijk werk 180 minuten had moeten indiceren, omdat eiseres een woning met drie kamers bewoont.
4.5.
Dat de woning van eiseres drie kamers heeft, hoeft niet zonder meer te leiden tot toekenning van méér tijd voor zwaar huishoudelijk werk. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in haar rechtspraak namelijk als beleid aanvaard dat voor het toekennen van hulp bij het huishouden alleen de essentiële leefruimtes van de aanvrager zelf worden betrokken. [1] Andere ruimtes in de woning blijven bij de bepaling van de omvang van de indicatie dan buiten beschouwing. Op grond van artikel 1, onder f, van de Beleidsregels is van een essentiële leefruimte sprake indien de kamer de woonkamer, slaapruimte van de aanvrager, toilet, badkamer of keuken betreft. Niet in geschil is dat de derde kamer in de woning van eiseres niet een kamer is als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Beleidsregels, zodat niet op grond hiervan sprake is van een essentiële leefruimte. Daarnaast zijn geen aanknopingspunten voorhanden voor de ter zitting ingenomen en niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwde stelling van eiseres dat de derde kamer intensief door haar wordt gebruikt. Ook op grond hiervan komt de rechtbank niet tot het oordeel dat de derde kamer een essentiële leefruimte betreft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de derde kamer in de woning van eiseres niet een essentiële leefruimte is en verweerder bij de vaststelling van de indicatie terecht is uitgegaan van een woning met twee essentiële leefruimtes.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de indicatie voor zwaar huishoudelijk werk terecht heeft vastgesteld op 90 minuten + 5 minuten. Daarmee wijkt verweerder weliswaar af van het CIZ-protocol, maar dit is ten gunste van eiseres. Omdat sprake is van een woning met twee essentiële leefruimtes had eiseres op grond van het CIZ-protocol slechts aanspraak kunnen maken op een indicatie voor zwaar huishoudelijk werk met een omvang van 90 minuten.
Koude en warme maaltijden
4.7.
Verweerder heeft de indicatie voor warme maaltijden in bestreden besluit II vastgesteld op 195 minuten. De Beleidsregels voorzien niet in een norm voor warme maaltijden. De indicatie is daarom gebaseerd op de tijd die eiseres haar zorgverlener daadwerkelijk besteedt aan de warme en koude maaltijden gezamenlijk, zijnde 300 minuten, minus de op grond van de Beleidsregels geïndiceerde 105 minuten voor de koude maaltijden. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat deze indicatie geen stand kan houden. De aan de indicatie van 300 minuten ten grondslag liggende berekening had slechts betrekking op de maaltijdvoorziening doordeweeks, terwijl de indicatie is toegekend voor de maaltijdvoorziening doordeweeks en in het weekend. Hierdoor komt de indicatie in bestreden besluit II niet overeen met de daadwerkelijk door eiseres ontvangen zorg en dient voor de warme en koude maaltijden een indicatie van elk 210 minuten, voor de maaltijdvoorziening totaal 420 minuten, te worden toegekend. Eiseres heeft dit niet weersproken.
4.8.
De rechtbank volgt verweerder hierin en is van oordeel dat bestreden besluit II wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb niet in stand kan blijven voor zover het de indicatie voor de koude en warme maaltijden betreft. In de conclusie zal de rechtbank bezien welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden.
Regievoering
4.9.
Eiseres voert aan dat zij, anders dan verweerder stelt, wel problemen ervaart bij het voeren van regie. Zij is niet in staat het huishouden aan te sturen. Dit wordt gedaan door de hulpen in samenspraak met de dochter van eiseres. Verweerder had hiervoor een indicatie van 30 minuten moeten afgeven. Ter zitting heeft de dochter van eiseres toegelicht dat eiseres vanwege haar chronische pijn eerder vermoeid is. Hierdoor is zij minder in staat regie te voeren. De dochter van eiseres ondersteunt haar onder meer bij het maken van afspraken en het op orde houden van de financiën.
4.10.
De rechtbank ziet in het betoog van eiseres geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat verweerder een indicatie voor regievoering had moeten toekennen. Daartoe is van belang dat zij haar betoog niet met objectieve en verifieerbare (medische) gegevens heeft onderbouwd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat tijdens de hoorzitting in bezwaar (huisbezoek) niet is gebleken dat eiseres op dit gebied problemen ervaart. Eiseres heeft bij haar Wmo Melding van 6 november 2017 vermeld dat zij in staat is om aan de huishoudelijke hulp aan te geven wat er iedere week moet gebeuren. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie hieromtrent sinds die melding is gewijzigd. Ook de overige stukken in het dossier bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres is aangewezen op ondersteuning bij het voeren van regie.
Extra vervuiling
4.11.
Eiseres betoogt dat verweerder 60 minuten extra had moeten indiceren voor extra vervuiling/schoonmaak door knoeien. De indicatie van 30 minuten voor incontinentie ziet slechts op extra was en niet op extra schoonmaakwerk wegens vervuiling van de vloer en de wc.
4.12.
De rechtbank overweegt dat noch de door verweerder gehanteerde Beleidsregels, noch het CIZ-protocol - buiten de reeds toegekende indicatie van 30 minuten voor extra bewassing in verband met incontinentie - voorzien in een normtijd voor extra huishoudelijk (schoonmaak)werk in verband met incontinentie. Eiseres heeft onvoldoende met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd waarom desondanks een hoger aantal uren huishoudelijke hulp nodig is. De rechtbank ziet in haar betoog dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder hiervoor ten onrechte geen extra tijd heeft geïndiceerd.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit II voor zover het de indicatie voor de koude maaltijden en de warme maaltijden betreft. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat voor de koude maaltijden en de warme maaltijden elk een indicatie voor 210 minuten (30 minuten per dag voor 7 dagen per week) wordt toegekend, tezamen 420 minuten. De omvang van de indicatie voor ondersteuning bij het voeren van een huishouden bedraagt derhalve in totaal 11 uur en 10 minuten. Op grond van artikel 6, tweede lid, onder a, van de Beleidsregels dient de indicatie vervolgens te worden afgerond naar 11 uur en 15 minuten. In verweerders betoog ter zitting dat de indicatie dient te worden afgerond op 11 uur omdat in het geval van eiseres de warme maaltijden niet hoeven te worden gekookt, maar enkel hoeven te worden opgewarmd, ziet de rechtbank geen aanleiding om van de Beleidsregels af te wijken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt bestreden besluit II, voor zover het de indicatie voor de koude maaltijd en de warme maaltijd betreft;
- bepaalt dat eiseres met ingang van 22 maart 2019 in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden met een omvang van 11 uur en 15 minuten per week;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van bestreden besluit II;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2032. Zie ook rechtsoverweging 37 van de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 augustus 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:4846.