ECLI:NL:RBDHA:2020:11155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing geslachtsnaamswijziging voor minderjarige zoon en het belang van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de geslachtsnaamswijziging van een minderjarige zoon, [A]. Eiser, de vader van [A], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister voor Rechtsbescherming, die de aanvraag van de moeder, [B], voor de naamswijziging had toegewezen. Eiser was van mening dat onvoldoende rekening was gehouden met het belang van het kind en verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank overwoog dat het belang van het kind verdisconteerd is in het Besluit naamswijziging en dat naamswijzigingen voor minderjarigen alleen in bijzondere omstandigheden kunnen plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de minister de belangen van beide ouders en het kind had afgewogen en tot de conclusie was gekomen dat de naamswijziging in het belang van [A] was. Eiser's bezwaren werden niet doorslaggevend geacht, vooral omdat [A] en zijn moeder al jaren samen een gezin vormden en de naamswijziging de identificatie van [A] met zijn moeder zou bevorderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8033

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Ertekin),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Bruijn).
Tevens heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen: [A] .

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
[B] voor een geslachtsnaamswijziging (hierna: naamswijziging) van haar minderjarige zoon toegewezen.
Bij besluit van 14 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [B] , bijgestaan door haar gemachtigde mr. Y. Bérénos.

Overwegingen

1. Eiser is de vader van [eiser] , geboren op [geboortedag] 2013. Verweerder heeft op 18 april 2019 een aanvraag ontvangen van [A] ’s moeder, [B] , om de geslachtsnaam van [A] te wijzigen van [A] naar [C] . Verweerder heeft eiser gelegenheid geboden om een reactie te geven op de gevraagde naamswijziging. Eiser heeft een reactie ingediend bij verweerder, waaruit blijkt dat hij het niet eens is met de gevraagde naamswijziging. Eiser en [A] ’s moeder hebben tijdens een hoorzitting hun standpunt mondeling toegelicht.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder het verzoek om de geslachtsnaam van eisers zoon te wijzigen in redelijkheid heeft kunnen toewijzen.
3. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag tot naamswijziging ten onrechte heeft toegewezen, omdat onvoldoende rekening is gehouden met het belang van het kind. Hiervoor verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 april 2011 (ECLI:NL:RBALK:2011:BU2939). Eiser stelt dat de feiten in deze zaak bijna identiek zijn.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het belang van het kind is verdisconteerd in het Besluit naamswijziging (hierna: het Besluit). De rechtbank overweegt dat uit de Nota van Toelichting bij het Besluit (Stb. 2004, 100) volgt dat, indien het gaat om een naamswijziging van minderjarigen, wenselijk is dat de naam slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan worden gewijzigd. Wanneer het, zoals in deze zaak, gaat om een kind dat jonger is dan twaalf jaren, moet zeer terughoudend met de naamswijziging worden omgegaan.
4.2.
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft ingestemd met de gevraagde naamswijziging. Uit het Besluit volgt dat als een van de ouders niet instemt met de verzochte naamswijziging, het verzoek op een beperkt aantal gronden toch kan worden toegestaan. Tussen partijen is (niet langer) in geschil dat in dit geval, gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, sub 2, van het Besluit verweerder
kanbesluiten de naamswijziging toe te staan. Volgens eiser heeft verweerder echter niet alle betrokken belangen voldoende (kenbaar) gewogen dan wel had de belangenafweging ertoe moeten leiden dat het verzoek om naamswijziging geweigerd werd.
4.3. De rechtbank overweegt verder dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 4 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1999), blijkt dat verweerder het verzoek om naamswijziging moet beoordelen aan de hand van de van toepassing zijnde regelgeving. Daarnaast moet hij, ook in het geval daaraan wordt voldaan, bij de uitoefening van die bevoegdheid alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen betrekken. In dat kader overweegt de rechtbank dat verweerder een aantal vragen aan beide ouders heeft gesteld en vervolgens de antwoorden op deze vragen heeft meegewogen bij de beoordeling, te weten: Is het kind voorgelicht over zijn afkomst? Wat is het effect van de naamswijziging voor de eenheid van naam binnen het gezin? Voert het kind de gevraagde naam in de praktijk en hoe lang al? Wat is de rol van de ouders in het leven van het kind en hoe zijn de contacten tussen het kind en zijn beide ouders? Wordt de bestaande gezinssituatie die door de naamswijziging wordt bevestigd door het kind geaccepteerd en welke effecten heeft de naamswijziging op die gezinssituatie?
4.4.
Verweerder is vervolgens na afweging van de betrokken belangen tot de slotsom gekomen dat de naamswijziging in het belang van [A] is. De rechtbank acht deze uitkomst niet onredelijk. Ondanks dat eiser een belang heeft bij het behoud van [A] ’s geslachtsnaam, is het niet onredelijk van verweerder om het belang van eiser niet doorslaggevend te achten. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat verweerder heeft betrokken dat [A] en zijn moeder al jaren samen een gezin vormen en [A] zich door de naamswijziging beter zal kunnen identificeren met zijn moeder. Verweerder heeft het familie- en gezinsleven van [A] en zijn moeder, met name het feit dat hij bestendig verblijf heeft bij haar, zwaarder mogen wegen dan eisers bezwaren, nu eiser in het dagelijks leven niet deel uitmaakt van het gezin. Voorts heeft verweerder overwogen dat er geen aanwijzingen bestaan dat de naamswijziging niet in het belang van [A] is. [A] is zich bewust van zijn afkomst en wie zijn ouders zijn. Verweerder heeft dan ook mogen stellen dat de naamswijziging er niet toe zal leiden dat [A] niet meer weet wie zijn vader is en dat hij zich niet meer met eiser zou kunnen identificeren. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat een naamswijziging niets verandert aan de familierechtelijke betrekkingen tussen eiser en zijn zoon. Zo doet de naamswijziging niets af aan de wettelijke status die eiser als vader van [A] heeft.
4.5.
Eisers verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Alkmaar leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak niet alle relevante belangen waren betrokken. Uit hetgeen is overwogen onder 4.4. blijkt dat verweerder in dit geval de bij verweerder bekende belangen kenbaar bij zijn besluitvorming heeft betrokken en gemotiveerd heeft afgewogen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er nog meer of andere belangen zijn die verweerder ten onrechte niet heeft meegewogen.
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding de Raad voor de Kinderbescherming om advies te vragen, zoals ter zitting door eiser verzocht in het geval van een ongegrond beroep. De rechtbank overweegt hiertoe dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, de adviestaak van de Raad voor de Kinderbescherming met de inwerkingtreding van het Besluit is komen te vervallen. Ook overigens ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.