In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de moeder van een minderjarige, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort voor haar zoon, maar deze aanvraag werd door de minister niet in behandeling genomen. De minister verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, waarop zij beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van de minderjarige het Nederlanderschap heeft verkregen, maar dat de minderjarige niet automatisch het Nederlanderschap heeft verkregen omdat hij niet in het naturalisatiebesluit van zijn vader is opgenomen. Eiseres voerde aan dat er sprake was van een motiveringsgebrek en dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met het vertrouwensbeginsel en gelijke behandeling, aangezien haar oudste zoon wel een paspoort had gekregen. De rechtbank oordeelde echter dat de minister de afwijzing deugdelijk had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en benadrukte dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen door algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.