ECLI:NL:RBDHA:2020:11149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorrangsverklaring op basis van hardheidsclausule in bestuursrechtelijke context

Op 1 mei 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring als woningzoekende, omdat hij met zijn gezin tijdelijk naar Soedan was teruggekeerd vanwege medische klachten en renovatie van hun woning in Den Haag. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat eiser volgens hen niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij buiten eigen schuld in een situatie verkeert die hem dwingt binnen drie maanden andere woonruimte te zoeken.

De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet buiten eigen schuld in een situatie verkeert die hem dwingt tot het zoeken van andere woonruimte. Eiser heeft zelf de huur van zijn tijdelijke woning opgezegd en is naar Soedan vertrokken, wat heeft geleid tot het vervallen van zijn inschrijving bij Woonnet Haaglanden. De rechtbank concludeert dat eiser niet kon verwachten dat de terugkeergarantie voor zijn voormalige woning nog geldig zou zijn bij zijn terugkeer.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op de hardheidsclausule afgewezen, omdat de woonsituatie van eiser niet zodanig schrijnend is dat hiervan afgeweken moet worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.F. Kool),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Otte).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op
7 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 1 april 2019 heeft eiser een voorrangsverklaring als woningzoekende aangevraagd voor hem en zijn gezin. Uit de aanvraag blijkt dat eiser met zijn gezin in Den Haag woonde, maar dat het gezin hun woning uit moest vanwege een renovatie. Het gezin is tijdelijk naar Soedan teruggekeerd en heeft de huur van de tijdelijke woning opgezegd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet zou zijn voldaan aan artikel 29, eerste lid, onder e, van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2015-2019 (de Verordening 2015-2019). Volgens verweerder verkeert eiser niet buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie dat hij binnen drie maanden andere woonruimte behoeft, nu hij op 28 februari 2017 naar Soedan vertrok en destijds de huur van zijn zelfstandige woning heeft opgezegd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het besluit en voert aan dat hij buiten eigen schuld in een situatie verkeert waardoor hij binnen drie maanden andere woonruimte behoeft. Eiser woonde met zijn gezin vanaf 2002 in een sociale huurwoning, die zij voor enige tijd moesten verlaten in verband met een renovatie. De tijdelijke woning leverde bij eiser en zijn gezin medische klachten op, waardoor het gezin op 28 februari 2017 tijdelijk naar Soedan vertrok (in eerste instantie alleen voor vakantie) in afwachting van de renovatie van het huis. Bij terugkeer bleek de gerenoveerde woning, zonder bericht aan eiser, te zijn verhuurd aan anderen. Volgens eiser voldoet hij gezien de omstandigheden voorts aan het gestelde onder artikel 29, tweede lid van de Verordening 2015-2019, waardoor aan hem een voorrangsverklaring moet worden verleend. Tot slot stelt eiser dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 46 van de Verordening 2015-2019 (de hardheidsclausule).
4.1.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening 2015-2019 verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen drie maanden andere woonruimte behoeven.
4.2.
Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2015-2019 wordt een voorrangsverklaring volgens het eerste lid verleend indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen.
4.3.
Op grond van artikel 46 van de Verordening 2015-2019 zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager hiervan af te wijken.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiser niet buiten eigen schuld en toedoen in een situatie verkeert waarbij hij binnen drie maanden een andere woonruimte behoeft. Eiser draagt zelf verantwoordelijkheid voor zijn huidige woonsituatie, omdat hij naar Soedan is vertrokken en de huur van de tijdelijke woning heeft opgezegd. Als gevolg van de huuropzegging van de tijdelijke woning en het enige tijd niet betalen van zijn inschrijving bij Woonnet Haaglanden, is eisers inschrijving komen te vervallen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen stellen dat eiser niet in redelijkheid kon verwachten dat de eerder door Vestia verleende terugkeergarantie voor de voormalige woning nog geldig zou zijn. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser had kunnen voorzien dat hij bij terugkeer problemen zou ondervinden ten aanzien van woonruimte.
5.2.
Nu eiser niet voldoet aan de bovenliggende voorwaarde dat hij buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeert dat hij binnen drie maanden andere woonruimte behoeft, heeft verweerder de aanvraag terecht niet inhoudelijk getoetst aan artikel 29, tweede lid, van de Verordening 2015-2019. De rechtbank komt dan ook niet toe aan hetgeen eiser hierover heeft aangevoerd in beroep en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:6).
5.3.
Het beroep op de hardheidsclausule slaagt evenmin. Verweerder heeft zich hierover in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woonsituatie van eiser niet zodanig schrijnend is dat ten gunste van eiser moet worden afgeweken van de Verordening 2015-2019.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2020
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.