In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een hond, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De zaak betreft de oplegging van een aanlijn- en muilkorfgebod voor de hond van eiser, na een bijtincident op 4 december 2018 waarbij de hond een vrouw heeft gebeten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente, dat het bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 21 oktober 2020, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op basis van een rapport van de politie heeft geoordeeld dat de hond gevaarlijk is, wat heeft geleid tot het aanlijn- en muilkorfgebod. Eiser betwistte de kwalificatie van zijn hond als gevaarlijk en voerde aan dat er geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende gelegenheid heeft gegeven aan eiser om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de beslissing om het muilkorfgebod op te leggen, gezien de eerdere bijtincidenten, redelijk was. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.
De rechtbank benadrukte dat eiser de mogelijkheid heeft om in de toekomst een verzoek in te dienen tot opheffing van het gebod, mocht het gedrag van de hond verbeteren. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier Y.E. de Loos, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.