ECLI:NL:RBDHA:2020:10997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanlijn- en muilkorfgebod voor hond opgelegd door gemeente Delft

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een hond, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De zaak betreft de oplegging van een aanlijn- en muilkorfgebod voor de hond van eiser, na een bijtincident op 4 december 2018 waarbij de hond een vrouw heeft gebeten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente, dat het bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 21 oktober 2020, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op basis van een rapport van de politie heeft geoordeeld dat de hond gevaarlijk is, wat heeft geleid tot het aanlijn- en muilkorfgebod. Eiser betwistte de kwalificatie van zijn hond als gevaarlijk en voerde aan dat er geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende gelegenheid heeft gegeven aan eiser om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de beslissing om het muilkorfgebod op te leggen, gezien de eerdere bijtincidenten, redelijk was. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank benadrukte dat eiser de mogelijkheid heeft om in de toekomst een verzoek in te dienen tot opheffing van het gebod, mocht het gedrag van de hond verbeteren. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier Y.E. de Loos, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: A. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een kortaanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor zijn hond.
Bij besluit van 27 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding (Skype) plaatsgevonden op
21 oktober 2020. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1
.Eiser is eigenaar van een hond (hierna: de hond).
2. Op 12 december 2018 heeft verweerder van het team Surveillancehonden van de politie eenheid Haaglanden een rapport van 12 december 2018 (hierna: het rapport) ontvangen. In het rapport staat beschreven dat de hond van eiser op 4 december 2018 een vrouw heeft gebeten. Uit het politie-processen is gebleken dat er een eerdere melding met betrekking tot de hond is geweest. De melding betrof een incident waarbij de melder is gebeten door de hond. Het loslopen van de hond binnen de bebouwde kom en het tegen mensen opspringen. Naar aanleiding van die melding is een medewerker van de dierenpolitie bij eiser op huisbezoek geweest en heeft hem meegedeeld dat verweerder bij een volgend bijtincident zal worden geadviseerd een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen.
Op 4 december 2018 heeft een medewerker van de dierenpolitie eiser via de intercom gevraagd of hij de hond binnen zou mogen zien. Eiser heeft dat geweigerd.
3. Verweerder heeft met verwijzing naar het rapport aan eiser voor de hond een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd, omdat de hond als gevaarlijk in de zin van artikel 2:52 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Delft (hierna: APV) aangemerkt. Dit betekent dat het eiser verboden is de hond anders dan kort aangelijnd en gemuilkorfd op de openbare weg of op het terrein van een ander te laten verblijven.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat er geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Niemand van de politie of de gemeente heeft de hond ooit bekeken. De hond is niet gevaarlijk, maar lief en beschermend.
Verder stelt eiser dat er geen sprake is geweest van bijtincidenten. Daarvoor is volgens hem geen bewijs.
5. Op grond van artikel 2:52, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV, voor zover hier van belang, is het de eigenaar of houder van een hond verboden die te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in de APV geen definities van de begrippen “gevaarlijk” en “hinderlijk” zijn opgenomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft verweerder beoordelingsruimte bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is en beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst of verweerder in redelijkheid tot zijn beoordeling en beslissing heeft kunnen komen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2689.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat het aanlijngebod niet in geschil is. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid een muilkorfgebod naast het aanlijngebod heeft kunnen opleggen.
6.3.
Verweerder heeft de hond op grond van de politiemutaties als gevaarlijke hond aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zij bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:168 en de uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2161) brengt een op ambtsbelofte of ambtseed opgemaakt mutatierapport niet zonder meer met zich dat van de juistheid van dat mutatierapport mag worden uitgegaan. Aan eiser staat de mogelijkheid open om tegenbewijs te leveren dat tot de conclusie noopt dat niet van de in de mutatierapporten vermelde gegevens mocht worden uitgegaan. De enkele stelling van eiser dat er geen sprake is van bijtincidenten en zijn hond niet gevaarlijk is, maar slechts beschermend is daarvoor niet voldoende is. Het feit blijft dat de hond van eiser twee mensen heeft gebeten en daarbij heeft verwond. Dat de incidenten volgens eiser veroorzaakt zijn door een opstartende scooter en plotseling bewegende mensen, doet, wat hier ook van zij, hier niet aan niet af. Dat er sprake zou zijn van horen zeggen, zoals eiser in zijn beroepschrift stelt, volgt de rechtbank niet. Uit de politiemutaties blijkt immers dat de slachtoffers zich tot de politie hebben gewend met de mededeling dat zij zijn gebeten door de hond. Het slachtoffer van het eerste bijtincident had een bijtwond in zijn bovenarm die met drie hechtingen moest worden gehecht en een bijtwond in zijn onderarm die met een zwaluwstaart is geplakt. Het slachtoffer van het tweede incident is tot bloedens toe gebeten in haar hand. Er is geen reden om aan te nemen dat deze mensen onjuist hebben verklaard over hun verwondingen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser voldoende in de gelegenheid gehoord zijn standpunt over het aanlijn- en muilkorfgebod naar voren te brengen. Gebleken is dat de hondenbrigadier meerdere malen bij eiser aan de deur is geweest. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de omstandigheid dat eiser de hondenbrigadier niet heeft binnengelaten om naar de hond te kijken voor zijn eigen rekening en risico komt. Bovendien heeft verweerder tijdens de hoorzitting in bezwaar zijn standpunt voldoende naar voren kunnen brengen. Van strijd met het beginsel van hoor en wederhoor is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot zijn beslissing om in dit geval niet slechts met een aanlijngebod te volstaan, maar ook een muilkorfgebod op te leggen.
Het vorenstaande neemt overigens niet weg, dat eiser na enige tijd een verzoek om opheffing van het aanlijn- en muilkorfgebod kan indienen als het gedrag van de hond is verbeterd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder bij de behandeling van het beroep verklaard dat er na het bestreden besluit geen meldingen van incidenten met de hond zijn binnengekomen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.
Verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.