201700517/1/A3.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Beek, gemeente Montferland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Beek, gemeente Montferland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2016 in zaken nrs. 16/1471 en 16/1952 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2015 heeft het college aan [appellant sub 1] een aanlijngebod opgelegd voor zijn Bordeaux dog […...] (hierna: de Bordeaux dog).
Bij besluit van 16 februari 2016 heeft het college de door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2016 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. F. Voerman, advocaat te Doetinchem, en het college, vertegenwoordigd door A.S. van den Berg-Heering, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op woensdag 19 augustus 2015 vond er een bijtincident plaats aan de openbare weg aan de Sint Jansgildestraat in Beek. In het proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2015, heeft C.W.T.M. Staring, Hoofdagent en surveillancehondengeleider, het volgende over dit incident vermeld:
"Naar aanleiding hiervan [het bijtincident] heb ik, Staring, een onderzoek ingesteld. Bij het bijtincident werd een manspersoon enkele keren gebeten door een hond. De bijtende hond, een Bordeaux Dog, was ontsnapt via een geopende poort vanuit de tuin van perceel Sint Jansgildestraat 67. De Bordeaux Dog rende vanuit die tuin de openbare weg over in de richting van de betreffende man die daar zijn hond uitliet. De man beschermde zijn hond tegen de dreigende aanvallen van de Bordeaux Dog waarbij hij zelf enkele keren door die hond werd gebeten. De verwondingen van de man aan zijn linker arm en aan zijn linker bovenbeen zijn in het Slingeland ziekenhuis behandeld. Een getuige heeft uiteindelijk het slachtoffer geholpen om de hond, in alle tumult, enigszins af te weren met een terrasstoel.
Op 27 augustus 2015 heb ik, Staring, de eigenaar van de hond gehoord en hem in kennis gesteld dat het betreffende incident was gemeld bij de politie. De bedoelde Bordeaux Dog was bij dat gesprek aanwezig. De hond kwam erg rustig en sociaal over. De hond vertoonde daarbij geen stress en/of angstsignalen. De eigenaar verklaarde dat de hond nooit eerder bij bijtincidenten was betrokken en dat de hond alleen altijd wat fel reageerde op de hond van het slachtoffer. Er zijn bij de politie dan ook geen eerdere bijtincidenten bekend waarbij de genoemde hond betrokken zou zijn geweest.
Gezien het bovenstaande en om een herhaling te voorkomen adviseer ik, Staring, om de bedoelde hond aan te merken als gevaarlijke hond, met dien verstande dat ik alleen een aanlijngebod adviseer. Ik adviseer verder om in dit geval geen muilkorfgebod op te leggen."
1.1. Het college heeft de Bordeaux dog van [appellant sub 1] op basis van deze bevindingen aangemerkt als een gevaarlijke hond in de zin van artikel 2:59, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening Montferland 2013 (hierna: de Apv) en een aanlijngebod voor deze hond opgelegd.
De aangevallen uitspraak
2. [appellant sub 1] heeft in beroep gesteld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant sub 2] is gebeten door zijn Bordeaux dog en niet door de hond van [appellant sub 2], een Golden Retriever. Gelet op de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, de door [appellant sub 2] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van een getuige en de verklaringen van [appellant sub 2], heeft de rechtbank [appellant sub 1] niet in die stelling gevolgd. Volgens de rechtbank staat vast dat de hond van [appellant sub 1] [appellant sub 2] heeft gebeten met zichtbaar letsel tot gevolg. Dit moet volgens het protocol gevaarlijke honden van de politie worden aangemerkt als een ernstig bijtincident. Gelet hierop was het college bevoegd om een maatregel op te leggen. Het in het proces-verbaal opgenomen advies van de hondengeleider, een deskundige, is een voldoende onderbouwing van het aanlijngebod, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellant sub 1]
3. Primair betoogt [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat zijn Bordeaux dog [appellant sub 2] heeft gebeten. De rechtbank heeft dit niet kunnen vaststellen omdat teveel onzekerheid over het verloop van het incident bestaat. De rechtbank baseert haar vaststelling op het door Staring opgemaakte proces-verbaal, maar miskent daarmee dat Staring het incident zelf niet heeft gezien. Daarbij komt dat [appellant sub 2] na afloop tegenover hem heeft verklaard dat hij niet wist door welke hond hij was gebeten. Dat hij nu verklaart dat hij door zijn Bordeaux dog is gebeten, komt volgens [appellant sub 1] ongeloofwaardig over. [appellant sub 2] heeft weliswaar een getuigenverklaring overgelegd, maar daarin verklaart de getuige dat hij niet met 100% zekerheid kan zeggen dat de Bordeaux dog [appellant sub 2] heeft gebeten. Volgens [appellant sub 1] wijst ook de omstandigheid dat de Golden Retriever zijn Bordeaux dog heeft gebeten erop dat het niet de Bordeaux dog, maar de Golden Retriever was die [appellant sub 2] heeft gebeten. Tot slot wijst [appellant sub 1] op een door hem overgelegd rapport van 21 maart 2017 dat is opgesteld door deskundigen van het Centrum voor Forensische Pathologie. Uit dit rapport kan worden afgeleid dat het op basis van een vergelijking tussen de verwondingen van de beet en de stand van het gebit van de Bordeaux dog niet waarschijnlijk is dat de verwondingen door de Bordeaux dog zijn veroorzaakt, aldus [appellant sub 1].
4. Subsidiair betoogt [appellant sub 1] dat de hond ten onrechte is aangemerkt als een gevaarlijke hond, nu uit het proces-verbaal volgt dat de hond erg rustig en sociaal overkomt en geen stress of angstsignalen vertoont.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] betoogt in incidenteel hoger beroep dat [appellant sub 1] het aanlijngebod in bezwaar heeft aanvaard, nu zijn bezwaarschrift alleen was gericht tegen het feit dat de Bordeaux dog was aangemerkt als gevaarlijke hond. Daarmee is de omvang van het geding in bezwaar bepaald, aldus [appellant sub 2].
5.1. In een nader stuk heeft [appellant sub 2] voorts aangevoerd dat [appellant sub 1] zich niet aan het aanlijnverbod houdt.
Beoordeling door de Afdeling
Juridisch kader
6. Artikel 2:59 van de Apv bepaalt:
"1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter."
Beoordeling van het incidenteel hoger beroep
7. De Afdeling begrijpt het in incidenteel hoger beroep door [appellant sub 2] aangevoerde betoog aldus dat hij aanvoert dat het aanlijngebod niet in bezwaar is aangevochten en daarom buiten beschouwing moet blijven. In dit verband is artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van belang. In dit artikel staat dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Dit artikel wordt zo uitgelegd dat een belanghebbende slechts beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waartegen hij bezwaar heeft gemaakt, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten tegen dat onderdeel geen bezwaar te hebben gemaakt.
7.1. In zijn bezwaarschrift van 30 november 2015 tegen het besluit van 23 november 2015 heeft [appellant sub 1], voor zover van belang, vermeld:
"Aanlijngebod is ok, we hebben onze hond ook altijd aangelijnd. Echter staat er ook dat onze hond nu geregistreerd staat als 'gevaarlijke hond'. Hier zijn wij het niet mee eens."
7.2. Ter zitting heeft [appellant sub 1] toegelicht dat hij op het moment dat hij deze opmerking maakte, in de veronderstelling verkeerde dat het hem was toegestaan om de Bordeaux dog aan te lijnen met een lijn van 3 meter. Hij wist niet dat het aanlijngebod inhoudt dat de hond moet worden aangelijnd met een lijn die niet langer is dan 1,50 meter. Wat hier verder ook van zij, vast staat dat [appellant sub 1] bezwaar heeft gemaakt tegen de kwalificatie van zijn Bordeaux dog als gevaarlijk. Deze kwalificatie is een voorwaarde voor oplegging van het aanlijnverbod en hangt daarmee samen. Het college kan ingevolge artikel 2:59, eerste lid, van de Apv immers slechts gebruikmaken van zijn bevoegdheid om een aanlijngebod op te leggen, als het de hond aanmerkt als een gevaarlijke hond. De kwalificatie als gevaarlijke hond kan dan ook niet als een van het aanlijngebod te onderscheiden besluitonderdeel worden gezien. Artikel 6:13 van de Awb verzet zich er, anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, dan ook niet tegen dat [appellant sub 1] in beroep nieuwe gronden tegen het aanlijngebod heeft aangevoerd.
8. Wat betreft het betoog dat [appellant sub 1] zich niet aan het aanlijngebod houdt, overweegt de Afdeling dat dit een handhavingskwestie is, die in dit geschil niet aan de orde kan komen.
Beoordeling van het hoger beroep
9. Het proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2015 is opgesteld door een agent, tevens hondengeleider. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester daarom in beginsel mogen uitgaan van de juistheid van de in dit proces-verbaal opgenomen bevinding dat de Bordeaux dog [appellant sub 2] heeft gebeten. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de Afdeling van onvoldoende gewicht om aan de juistheid van deze bevinding te twijfelen. Ook in het door hem overgelegde rapport van 21 maart 2017 ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. In dit rapport is vermeld dat de vorm van de kaak van de Bordeaux dog wezenlijk anders is dan de vorm van het letsel, maar daarbij is de kanttekening geplaatst dat veranderingen in de vorm van het letsel kunnen optreden door bijvoorbeeld kleding en de elasticiteit van de huid. De conclusie van het rapport ter zake is dat gelet op de grote hoeveelheid variabelen niet met zekerheid kan worden bepaald of de Bordeaux dog [appellant sub 2] heeft gebeten.
10. Over het subsidiaire betoog overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college beoordelingsruimte bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de Apv en beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijngebod op te leggen. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn beoordeling en beslissing heeft kunnen komen.
In het proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2015 is geadviseerd om de Bordeaux dog als gevaarlijke hond aan te merken en een aanlijngebod op te leggen. Daartoe is in het advies een afweging gemaakt waarbij enerzijds in aanmerking is genomen dat de Bordeaux dog een ernstig bijtincident heeft veroorzaakt en anderzijds dat geen eerder ernstig bijtincident heeft plaatsgevonden en dat de Bordeaux dog rustig en sociaal overkwam. Gelet op de ernst van het incident ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college het advies, dat afkomstig is van een hondengeleider, een ter zake deskundige, niet in redelijkheid heeft kunnen overnemen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] in de bezwaarfase is gewezen op de mogelijkheid om een gedragstest te laten doen bij de faculteit diergeneeskunde van de universiteit Utrecht. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat voor een aanlijngebod geen plaats is, als uit een dergelijke gedragstest naar voren komt dat de Bordeaux dog niet gevaarlijk is.
Conclusie
11. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017
589.