ECLI:NL:RBDHA:2020:10604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag van een reserve officier en de rechtsgevolgen van bestuursbesluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een reserve officier, en de Kroon, vertegenwoordigd door de staatssecretaris van Defensie. De eiser ontving op 19 juni 2019 een brief van de staatssecretaris waarin hem met ingang van 1 oktober 2019 eervol ontslag werd verleend. De staatssecretaris gaf aan dat het koninklijk besluit met betrekking tot het ontslag zou worden aangevraagd bij het Bureau Secretaris-Generaal en dat dit na goedkeuring aan eiser zou worden toegezonden. Op 18 juli 2019 verleende de Kroon ook eervol ontslag aan eiser. Echter, bij besluit van 28 mei 2020 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen dit ontslag niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 19 juni 2019 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze duidelijk het rechtsgevolg had om het dienstverband van eiser te beëindigen. De rechtbank stelde vast dat eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, waardoor het in rechte vaststond. Eiser voerde aan dat het koninklijk besluit een besluit in de zin van de Awb was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. Het koninklijk besluit was een herhaling van het eerdere besluit en had geen ander rechtsgevolg.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser kennelijk ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om tijdig bezwaar te maken tegen bestuursbesluiten om rechtsgevolgen te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Kroon, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Procesverloop

Bij brief van 19 juni 2019 heeft de staatssecretaris van Defensie (de staatssecretaris) eiser met ingang van 1 oktober 2019 eervol ontslag verleend. De staatssecretaris heeft vermeld dat het koninklijk/ministeriële besluit met betrekking tot eisers ontslag is aangevraagd bij het Bureau Secretaris-Generaal en dat deze na goedkeuring zo spoedig mogelijk aan eiser wordt toegezonden.
Op 18 juli 2019 heeft de Kroon eiser met ingang van 1 oktober 2019 eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de brief van 19 juni 2019 is gericht op het rechtsgevolg om eiser ontslag te verlenen. Daarmee staat het besluitkarakter vast. Omdat dit besluit is voorzien van een juiste rechtsmiddelenclausule, is eiser gewaarschuwd voor het niet maken van bezwaar tegen dit besluit. Daarmee komt het voor eisers rekening en risico dat het besluit van 19 juni 2019 in rechte is komen vast te staan omdat eiser er niet (tijdig) bezwaar tegen heeft gemaakt.
De omstandigheid dat dit besluit mogelijk onbevoegd is genomen, betekent naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet dat daarmee het besluitkarakter aan dit document is ontvallen en dat het besluit geen rechtsgevolg zou kunnen hebben.
Het koninklijk besluit van 18 juli 2019 is daarmee een schriftelijke herhaling van het besluit van 19 juni 2019, waarmee geen ander rechtsgevolg is ontstaan dan reeds bij het besluit van 19 juni 2019 tot stand is gekomen.
Het feit dat in het besluit van 19 juni 2019 is vermeld dat het koninklijk besluit met betrekking tot eisers ontslag zo spoedig mogelijk aan eiser zou worden toegezonden, maakt dit niet anders. Er is immers daarbij niet vermeld, dat het beoogde rechtsgevolg van het besluit van 19 juni 2019, zonder de totstandkoming van het koninklijk besluit niet zou intreden. Ook wordt er geen mogelijkheid opengelaten dat het koninklijk besluit in het geheel niet zou worden genomen of anders zou luiden dan het besluit van 19 juni 2019.
Het betoog van eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat het koninklijk besluit een besluit is in de zin van de Awb. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de wet zegt dat het verlenen van ontslag aan een militair met een officiersrang bij koninklijk besluit geschiedt. De brief van 19 juni 2019 spreekt van goedkeuring die zal worden aangevraagd. Dit duidt op vrije wilsbeschikking en op een bevoegdheid om een besluit te nemen. Als sprake is van twee beslissingen met hetzelfde rechtsgevolg, is de beslissing die in overeenstemming is met de wet het besluit, aldus eiser.
Verder heeft eiser aangevoerd dat de kopie van het koninklijk besluit dat hij heeft ontvangen niet is ondertekend en dat hem ook niet is aangeboden dat hij een ondertekende versie mocht inzien.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 38, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (Amar) geschiedt het verlenen van ontslag aan de militair met een officiersrang bij koninklijk besluit.
Het oordeel van de rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 19 juni 2019 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In deze brief heeft de staatssecretaris vermeld dat hij handhaving van eisers dienstverhouding niet langer nodig achtte en dat in verband hiermede aan eiser eervol ontslag werd verleend met ingang van 1 oktober 2019. Onderaan de brief is vermeld dat eiser daartegen bezwaar kon maken. De opmerking dat het koninklijk/ministeriële besluit na goedkeuring zo spoedig mogelijk aan eiser zou worden toegezonden neemt, gelet op deze omstandigheden, niet weg dat met de brief van 19 juni 2019 duidelijk is beoogd het dienstverband van eiser te beëindigen. Het begrip na goedkeuring moet in de brief van 19 juni naar het oordeel van de rechtbank worden verstaan in de betekenis van “na ondertekening door de koning”. Dat er aan dat besluit een bevoegdheidsgebrek kleeft, betekent naar vaste rechtspraak van de CRvB niet dat daarmee het besluitkarakter aan de brief is ontvallen en dat het besluit geen rechtsgevolg zou kunnen hebben. Dit besluit is niet van rechtswege nietig, aangezien het aan dit besluit klevende bevoegdheidsgebrek niet zo evident is dat dit een ieder redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:511 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU5355.
6. Het koninklijk besluit van 18 juli 2019 is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat een koninklijk besluit bij het verlenen van ontslag aan de militair met een officiersrang in overeenstemming is met het Amar, neemt niet weg dat een herhaald besluit geen besluit is. De publiekrechtelijke rechtshandeling, het rechtsgevolg - ontslag per 1 oktober 2019 - in dit geval al teweeggebracht door het - niet aangevochten - besluit van 19 juni 2019. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2676.
Verweerder heeft het bezwaar tegen het koninklijk besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank niet ingaat op wat eiser heeft aangevoerd over de ondertekening van het koninklijk besluit.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.