ECLI:NL:RVS:2005:AU5355

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501010/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning voor woninguitbreiding in Wageningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep van appellante gedeeltelijk gegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen voor het vergroten van een woning. Het college had op 5 december 2002 de aanvraag om een bouwvergunning afgewezen, maar trok dit besluit later in en verleende de vergunning op 29 januari 2003. Echter, dit besluit werd op 17 september 2003 weer ingetrokken, waarna de rechtbank in haar uitspraak van 23 december 2004 oordeelde dat het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelt dat het besluit van 5 december 2002 onbevoegd is genomen, omdat de ambtenaar die het ondertekende geen mandaat had. Dit besluit is niet van rechtswege nietig, maar er is geen sprake van een van rechtswege verleende bouwvergunning. De Raad concludeert dat de uitbreiding van de woning met een kapverdieping strijdig is met het bestemmingsplan, omdat de woning na uitbreiding uit drie bouwlagen zou bestaan. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep ongegrond verklaarde en zal het bij de rechtbank ingediende beroepschrift doorzenden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellante.

Uitspraak

200501010/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/2475 van de rechtbank Arnhem van 23 december 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: het college) de aanvraag van [aanvragers] om een bouwvergunning voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2003 heeft het college het besluit van 5 december 2002 ingetrokken en de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij besluit van 17 september 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2003 tot verlening van de bouwvergunning ingetrokken en de van rechtswege verleende vergunning, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 23 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover bij het besluit op bezwaar niet is beslist omtrent de kosten van appellante in de bezwarenprocedure en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Het hoger beroep is aangevuld bij brief van 28 februari 2005.
Met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is [aanvragers] in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan het geding.
Op 5 april 2005, aangevuld bij brief van 12 april 2005, is een reactie van [aanvragers] ontvangen.
Bij brief van 13 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. G.H.J. Luimes, advocaat te Rhenen, en het college, vertegenwoordigd door E.J. Greving, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is [aanvragers] daar in persoon gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan betreft het vergroten van de woning met een kapverdieping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan "Vesuvia 1983" (hierna: het bestemmingsplan) bestemd als "Eengezinshuizen in maximaal twee c.q. drie bouwlagen in gesloten bebouwing, klasse A".
2.2.    De Afdeling dient ambtshalve de vraag te beantwoorden of sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning.
2.3.    Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet (hierna: de wet), zoals dat vóór 1 januari 2003 luidde beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een bouwvergunning binnen 13 weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de wet, voor zover van belang, is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de wet is de bouwvergunning van rechtswege verleend, indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor eengezinshuizen in maximaal twee c.q. drie bouwlagen (met bijbehorend erf) aangewezen gronden naar de onderscheiden aanduidingen in de categorie "in gesloten bebouwing, klasse A (E2 G-A)" bestemd voor eengezinshuizen in maximaal twee bouwlagen.
Ingevolge artikel 3.1, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan mogen de in het eerste lid bedoelde gronden, zoals dit op de kaart is aangegeven, uitsluitend worden gebouwd eengezinshuizen in maximaal twee c.q. drie bouwlagen in de onderscheiden categorieën met daarbij behorende bijgebouwen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming.
2.4.    Het besluit van 5 december 2002 is namens het college ondertekend door G.F.M.H. Brekelmans, het hoofd van de afdeling bouwen, wonen en milieu sector VROM. Niet in geschil is dat deze ambtenaar geen mandaat door het college was verleend om te beslissen op aanvragen om bouwvergunning. Het besluit van 5 december 2002 is dan ook onbevoegd genomen. Dit besluit is, anders dan van de zijde van het college gesteld, niet dientengevolge van rechtswege nietig, nu het aan het besluit klevende bevoegdheidsgebrek niet zo evident is dat dit een ieder redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn. Het aan het besluit klevende gebrek laat onverlet dat binnen de termijn als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de wet is beslist op de bouwaanvraag. Van een van rechtswege verleende bouwvergunning als bedoeld in artikel 46, vierde lid, van de wet is reeds hierom geen sprake.
2.4.1.    Voorts overweegt de Afdeling dat de kapverdieping als een bouwlaag moet worden aangemerkt, omdat deze verdieping van zodanige afmetingen en vorm is dat deze zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt kan worden gemaakt en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden biedt als de overige bouwlagen. Aan de omstandigheid dat niet wordt voldaan aan de in artikel 45 van het Bouwbesluit voorgeschreven minimumhoogte van 2,40 meter voor een verblijfsruimte, kan niet de conclusie worden verbonden dat de kapverdieping niet voor een woonfunctie geschikt kan worden gemaakt. In artikel 100 van het tot 1 januari 2003 geldende Bouwbesluit was voor bestaande woningen voorgeschreven dat boven de vloeroppervlakte van een verblijfsruimte een hoogte van ten minste 2,10 meter aanwezig moet zijn, waaruit kan worden afgeleid dat een oppervlakte met daarboven een plafond op die hoogte, zoals in het onderhavige geval, op zichzelf niet ongeschikt wordt geacht voor een woonfunctie. Dat wordt voorgenomen de kapverdieping als berging te gebruiken, zoals [aanvragers] bij brief van 12 april 2005 aangeeft, doet hieraan niet af. Ook de aanduiding "Zolder" op de bouwtekening is niet van betekenis voor de geschiktheid van de verdieping om als woonruimte te worden gebruikt.
Aangezien de woning van [aanvragers] na uitbreiding met een kapverdieping bestaat uit drie bouwlagen, is deze uitbreiding strijdig met artikel 3.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan. Derhalve zou hiervoor slechts bouwvergunning kunnen worden verleend, indien vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de wet, kan ook hierom geen sprake zijn van een van rechtswege verleende bouwvergunning.
2.5.    Omdat geen besluit van rechtswege is ontstaan, het college bij besluit van 29 januari 2003 het besluit van 5 december 2002 heeft ingetrokken en bij besluit van 17 september 2003 zijn besluit van 29 januari 2003 heeft ingetrokken, moet het besluit van 17 september 2003 tot verlening van de bouwvergunning als het primaire besluit op de aanvraag om bouwvergunning worden beschouwd.
De rechtbank had het bij haar ingediende beroepschrift, gericht tegen het besluit van 17 september 2003 ingevolge artikel 6:15 van de Awb dan ook aan het college moeten doorzenden ter behandeling als bezwaarschrift.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep voor het overige ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. De Afdeling zal alsnog het bij de rechtbank ingediende beroepschrift doorzenden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift.
2.7.    Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 december 2004, 03/2475, voor zover daarbij het beroep voor het overige ongegrond is verklaard;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wageningen tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Wageningen aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 (zegge: tweehonderdvijf euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005
328-499.