ECLI:NL:RBDHA:2020:10576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurplafond verhoging voor defensieambtenaar in Duitsland

In deze zaak heeft eiser, een defensieambtenaar die per 1 januari 2018 in Ramstein is geplaatst, verzocht om verhoging van zijn huurplafond naar € 1.350,-. De rechtbank Den Haag heeft op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser betoogde dat verweerder, de Commandant DienstenCentrum Internationale Ondersteuning Defensie, bij de toepassing van artikel 13 van de Beleidsregel niet had mogen uitgaan van de Mietspiegel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende reden was om dit betoog te volgen. Verweerder had eerder al een huurplafond van € 1.225,- vastgesteld, gebaseerd op de Beleidsregel woningvoorziening Bondsrepubliek Duitsland, en had geen aanleiding gezien om dit verder te verhogen. Eiser had in zijn bezwaarschrift een verhoging naar € 1.465,- verzocht, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat verweerder verplicht was om het huurplafond verder te verhogen. De rechtbank benadrukte dat het beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk was en dat de Mietspiegel een redelijke basis vormde voor de vaststelling van het huurplafond. Eiser had ook geen bewijs geleverd dat de huurprijzen in de omgeving hoger waren dan de Mietspiegel aangaf. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

en

de Commandant DienstenCentrum Internationale Ondersteuning Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. A. Verkroost en LTZ 2 OC (LD) mr. D. Spoelstra).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers rekest, waarin hij heeft verzocht om verhoging van het huurplafond naar € 1.350,-, afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is per 1 januari 2018 geplaatst in Ramstein. Zijn gezin bestaat uit hemzelf, zijn vrouw en twee kinderen. Eiser heeft in zijn rekest verzocht zijn huurplafond te verhogen naar € 1.350,-. In zijn bezwaarschrift heeft eiser verzocht zijn huurplafond te verhogen naar € 1.465,-, het bedrag van zijn maandelijkse huur.
Besluiten van verweerder
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder vermeld dat de Beleidsregel woningvoorziening Bondsrepubliek Duitsland (de Beleidsregel) bepaalt dat het huurbedrag voor een woning in Duitsland wordt gevonden door 120 m² voor een gezin van maximaal vier personen te vermenigvuldigen met de plaatselijk vastgestelde Mietspiegel. Het huurplafond zou in eisers situatie € 1.050,- bedragen. De assistent clustermanager Duitsland heeft eiser echter met de e-mail van 12 april 2018 medegedeeld dat voor enkele plaatsen in Duitsland het huurplafond is opgerekt. De afstand waarop de woning zich mag bevinden van de werkplek is vergroot van 25 km naar 35 km en het woonoppervlak is vergroot van 120 m² naar 140 m². Het huurplafond zou in eisers situatie € 1.225,- bedragen. Er heeft nog geen aanpassing van de Beleidsregel door de Hoofddirectie Personeel plaatsgevonden. De toezegging van de assistent clustermanager Duitsland van zowel de uitbreiding van het woongebied als het voorgeschreven aantal vierkante meters van het woonoppervlak heeft onbevoegd plaatsgevonden. Hoewel er geen aanspraken ontleend kunnen worden aan de toezegging van een assistent cluster manager, is verweerder van mening dat de toezegging aan eiser ondubbelzinnig is gedaan en heeft verweerder besloten om een huurplafond te hanteren van € 1.225,- in plaats van € 1.050,-. Verweerder heeft geen aanleiding te zien om het huurplafond naar € 1.350,- te verhogen, temeer omdat hij al een uitzondering voor eiser heeft gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat eisers huurplafond al is verhoogd en eisers keuze voor zijn huidige woning met name ziet op persoonlijke voorkeuren. Verweerder acht deze omstandigheden niet zodanig bijzonder dat hij gehouden is om over te gaan tot een verdere verhoging van eisers huurplafond, ook gelet op het feit dat in (de omgeving van) Ramstein wel woningen beschikbaar zijn die qua huurbedrag binnen het huurplafond vallen. Daarbij heeft verweerder voorts opgemerkt dat met het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD) wordt beoogd te voorzien in een tegemoetkoming in de woninghuur en niet in een volledige vergoeding van die kosten. Het is volgens verweerder niet onredelijk dat er een beperking wordt gesteld aan de maximaal toe te kennen tegemoetkoming in de woninghuur. Het niet beperken van deze tegemoetkoming zou immers kunnen leiden tot het met belastinggeld moeten meebetalen aan de huur van onnodig grote of luxe woningen.
Het betoog van eiser
4. Eiser heeft laten weten dat het huurplafond op zijn verzoek is opgehoogd per 1 oktober 2019. Volgens eiser zou deze verhoging in ieder geval per 1 juni 2019 moeten ingaan. Vanaf dat moment werd collega’s een bedrag van € 1.372,50 toegekend.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de toepassing van een huurplafond onwettelijk is. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3790. Bovendien toont de rechtspraak nog een actief beloop van deze kwestie, aldus eiser.
Volgens eiser heeft verweerder voorts geen onderzoek gedaan naar zijn situatie. Ook de regelgeving houdt onvoldoende rekening met specifieke situaties. Het huurplafond is volgens hem te laag, aangezien de huren gemiddeld rond de € 1.500,- liggen. Eiser heeft erop gewezen dat zijn eigen 10% bijdrage ook al gemiddeld € 490,- bedraagt. Naar zijn mening zijn de woningen die binnen het huurplafond vallen te klein en/of totaal uitgewoond. Door het gebied waar een woning mag worden gevonden te verruimen van 25 naar 35 km van de werkplek heeft verweerder volgens eiser min of meer toegegeven dat het zeer moeilijk is een woning te vinden. Het lijkt erop dat (geringe) kostenbesparingen belangrijker zijn dan het tegengaan van lange reistijden en isolatie van zijn gezin. Dat iedere werknemer slaagt in het vinden van een woning binnen het huurplafond, is volgens eiser een ‘selffulfilling prophecy’. Eiser heeft door hem bij collega’s afgenomen enquêtes overgelegd.
Eiser ervaart het standpunt van verweerder dat ambtenaren zonder huurplafond exorbitante woningen gaan huren als een teken van wantrouwen. Hij wijst erop dat hij al 18 jaar in dienst is bij Defensie, waarvan hij tien jaar in het buitenland heeft gediend.
Volgens eiser mag de Mietspiegel niet door verweerder worden toegepast. Eiser heeft aangevoerd dat de Mietspiegel enkel een richtlijn is, die op geen enkele wijze met officieel Duits uitvoerend overheidsbeleid is verbonden, en die niet met andere overheden verbonden mag worden. Alleen in specifieke gevallen kan de Mietspiegel in rechtspraak worden gebruikt, indien er een ‘Kwalifizierte’ Mietspiegel wetenschappelijk is vastgesteld. De Mietspiegel dient niet om een huurplafond vast te stellen, is moeilijk betrouwbaar vast te stellen en is door verweerder niet vastgesteld met behulp van de factoren die spelen in Kaiserslautern Military Community en omgeving.
Eiser heeft vraagtekens geplaatst bij het gebruik van het formulier ‘Verklaring bekendheid eigen bijdrage boven huurplafond’. Volgens eiser hoeven alleen ambtenaren in Duitsland dat formulier te ondertekenen. Eiser vindt ook dat verweerder zich niet als goed werkgever heeft gedragen door hem en zijn collega’s niet op de hoogte te stellen van de rechtspraak over het huurplafond.
Juridisch kader
5. Het juridisch kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
6. In deze procedure gaat het om het bestreden besluit. De rechtbank gaat daarom niet in op wat eiser heeft aangevoerd over de latere ophoging van het huurplafond.
7. Eisers beroep op de uitspraak van de CRvB van 29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3790, leidt niet tot het door hem beoogde doel. Deze uitspraak heeft betrekking op het oude artikel 13 van het VBD. Artikel 13, tweede lid, van het VBD is inmiddels gewijzigd (Stct. 29 januari 2016, nr. 4651). Hiermee is een formele grondslag gecreëerd voor het toepassen van een huurplafond voor woningen die wat het huurbedrag betreft als niet geschikt worden aangemerkt.
In de uitspraak van deze rechtbank van 23 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6255, staat dat er in de periode tussen 1 februari 2016 en 14 juni 2016 een uitvoeringspraktijk is geweest waarin tegemoetkomingen in de woninghuur werden toegekend zonder het toepassen van een huurplafond. Verweerder is hiervan op de hoogte geraakt op 14 juni 2016 en heeft per direct deze uitvoeringspraktijk beëindigd. Na 14 juni 2016 heeft verweerder geen tegemoetkomingen zonder het toepassen van een huurplafond toegekend en heeft alle verzoeken, die na 14 juni 2016 zijn ingediend, afgewezen. Verweerder heeft in het besluit dat in de betreffende zaak aan de orde was aangegeven dat de Hoofddirecteur Personeel had besloten dat verzoeken om een hogere tegemoetkoming (dat wil zeggen zonder toepassing van een huurplafond) ingediend vóór 14 juni 2016, ingewilligd zouden worden indien een woning passend is verklaard, en dat ingeval van verlenging op de huidige functie, een huurplafond niet zou worden toegepast. Indien men een nieuwe functie toegewezen kreeg in het land van de plaatsing, zou het eerder ten aanzien van hem vastgestelde huurplafond wel worden gehanteerd.
Eisers rekest dateert van 1 juni 2018. Hij kan dus niet met succes een beroep doen op de uitvoeringspraktijk tussen 1 februari 2016 en 14 juni 2016.
8. Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mag verweerder beleid hanteren over wat wordt verstaan onder ‘de door de commandant bepaalde maximale huur’ als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het VBD. Verweerder hoeft dus niet iedere situatie te onderzoeken, althans, verweerder kan zijn beleid toepassen.
9. Het beleid is neergelegd in artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5, van de Beleidsregel.
10. Uit artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat het niet mogelijk is direct beroep tegen een beleidsregel in te stellen. Beleid kan wel exceptief worden getoetst, dat wil zeggen in het kader van beroep tegen een besluit omtrent de toepassing van de bestuursbevoegdheid in een concreet geval. Bij deze exceptieve toetsing wordt de rechtmatigheid van het beleid in het algemeen beoordeeld.
Uit de bewoordingen van artikel 13, tweede lid, van het VBD blijkt dat verweerder beoordelingsruimte is gelaten bij het bepalen van de maximale huur. Dit betekent dat de rechtbank terughoudend moet toetsen welke invulling verweerder hieraan heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5, van de Beleidsregel niet kennelijk onredelijk. Het klopt dat, zoals eiser heeft aangevoerd, de vloeroppervlaktenorm voor twee personen gelijk is aan die voor vier personen, maar voor gezinnen die bestaan uit meer dan vier personen geldt een hogere norm en voor defensieambtenaren die niet samenwonen geldt een lagere norm. Dat er ook een ander systeem denkbaar is, zoals de door eiser gesuggereerde controle van woningen, wil niet zeggen dat verweerder niet ervoor heeft mogen kiezen de Beleidsregel te hanteren.
11. Voor zover eiser betoogt dat verweerder bij de toepassing van artikel 13, eerste lid, van de Beleidsregel niet heeft mogen uitgaan van de Mietspiegel, ziet de rechtbank daarvoor onvoldoende reden. Verweerder heeft toegelicht dat de Mietspiegel is toegespitst op de omstandigheden in de buurt van Ramstein. Niet is gebleken dat de Mietspiegel niet kan worden beschouwd als de vastgestelde plaatselijk gemiddelde hoogte van de huur. Daarvoor is niet vereist dat de Duitse overheid bij de vaststelling een rol heeft, daargelaten of dat hier het geval is geweest. Eiser heeft enkele door hemzelf bij collega’s afgenomen enquêtes overgelegd, maar, zoals hijzelf heeft aangegeven, gaat het daarbij om een beperkte groep: tien gezinnen hebben gereageerd, waarvan twee mondeling. Reeds hierom kan daaruit niet worden afgeleid dat de gemiddelde hoogte van de huur hoger is dan waarvan bij de Mietspiegel is uitgegaan. Dat voor de defensieambtenaren in Ramstein met toepassing van artikel 28 van het VBD de afstand waarop de woning zich mag bevinden van de werkplek is vergroot van 25 km naar 35 km en het woonoppervlak is vergroot van 120 m² naar 140 m², betekent niet dat in het algemeen niet van de Mietspiegel mag worden uitgegaan. Overigens heeft verweerder er terecht op gewezen dat defensieambtenaren weliswaar aanspraak hebben op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, maar dat een tegemoetkoming in beginsel niet een volledige kostenvergoeding betreft.
12. Voor zover eiser zich op de hardheidsclausule beroept, is het aan hem om dit beroep te onderbouwen. Eisers betoog heeft echter met name betrekking op de huurprijzen ter plaatse, niet zozeer op zijn individuele situatie. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat verweerder met toepassing van artikel 28 van het VBD het huurplafond verder moet verhogen.
13. Of het gebruik van het formulier ‘Verklaring van bekendheid eigen bijdrage boven huurplafond’ rechtmatig is, is in deze procedure niet aan de orde. Ook is niet aan de orde of verweerder als goed werkgever eiser en zijn collega’s had moeten informeren over rechtspraak over het huurplafond.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het VBD wordt in dit artikel verstaan onder passende woning: een woning die wat huurbedrag, aard, ruimte, indeling en ligging betreft, door de commandant - mede gelet op de plaatselijke normen - als een geschikte woning voor de defensieambtenaar wordt aangemerkt.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van het VBD wordt in dit artikel onder passende woning (vrije keuze woning) mede verstaan die woning die alleen voor wat betreft het huurbedrag door de commandant als niet geschikt wordt aangemerkt, maar waarvoor bij de bepaling van de tegemoetkoming gerekend wordt met een door de commandant als geschikt aangemerkt maximaal huurbedrag.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van het VBD wordt in dit artikel onder eigen bijdrage verstaan zeventien procent van de som van:
1º. de voor de militair geldende bezoldiging, onderscheidenlijk het voor de ambtenaar geldende salaris, in voorkomend geval vermeerderd met de toelage minimumloon, bedoeld in artikel 16 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, en
2º. het bedrag van de voor het gebied van plaatsing geldende duurtecorrectie, indien deze positief is, berekend over het voor de militair, onderscheidenlijk ambtenaar, geldende standaard netto Nederland.
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van het VBD, zoals dat luidde vóór 1 februari 2016, heeft de defensieambtenaar die aanspraak heeft op de toelage-buitenland, bedoeld in artikel 7, eerste of derde lid, en die in het gebied van plaatsing een eigen huishouding voert, aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, indien het hem naar het oordeel van de commandant niet mogelijk is geweest in Duitsland een passende defensiewoning of, indien een zodanige woning naar het oordeel van de commandant niet beschikbaar is, een passende woning te huren waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. De tegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de verschuldigde huur en de eigen bijdrage.
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van het VBD, zoals dat luidt sinds 1 februari 2016, heeft de defensieambtenaar die aanspraak heeft op de toelage-buitenland, bedoeld in artikel 7, eerste of derde lid, en die in het gebied van plaatsing een eigen huishouding voert, aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, indien het hem naar het oordeel van de commandant niet mogelijk is geweest in Duitsland een passende defensiewoning of, indien een zodanige woning naar het oordeel van de commandant niet beschikbaar is, een passende woning te huren waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. De tegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de verschuldigde huur, of bij een vrije keuze woning de door de commandant bepaalde maximale huur, en de eigen bijdrage.
Op grond van artikel 13, zevende lid, van het VBD is, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, onderdeel d, is de eigen bijdrage 10%, indien de defensieambtenaar vanuit een eigendomswoning met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten is verhuisd naar het buitenland en hij gedurende zijn plaatsing of een deel van die plaatsing deze eigendomswoning aanhoudt en die woning niet verhuurt of ter beschikking stelt aan een ander dan een van de eigen- stief of pleegkinderen van de defensieambtenaar.
Op grond van artikel 28 van het VBD is de minister bevoegd te beslissen in die gevallen waarin deze regeling naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregel wordt voor een gehuwde defensieambtenaar een contractwoning die geschikt is voor bewoning door tenminste vier personen als passend beschouwd.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregel wordt voor de in het eerste lid bedoelde defensieambtenaar met meer dan vier gezinsleden en van wie de gezinsleden zijn meeverhuisd een contractwoning die naar het oordeel van C-Nasag voldoet aan de feitelijke gezinseisen als passend beschouwd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Beleidsregel wordt het huurplafondbedrag bepaald door de vloeroppervlaktenorm voor de categorie waartoe de defensieambtenaar behoort te vermenigvuldigen met de vastgestelde plaatselijk gemiddelde hoogte van de huur per vierkante meter.
Op grond van artikel 13, tweede lid, van de Beleidsregel is de vloeroppervlaktenorm 120 vierkante meters voor de in artikel 5, eerste en derde lid, bedoelde defensieambtenaar.
Op grond van artikel 13, derde lid, van de Beleidsregel heeft het gezin bedoeld in artikel 5, tweede lid, een vloeroppervlaktenorm zoals genoemd in het tweede lid, met dien verstande dat deze dient te worden vermeerderd met 15 m² voor ieder lid van het gezin boven het aantal van vier gezinsleden.
Op grond van artikel 13, vierde lid, van de Beleidsregel is de vloeroppervlaktenorm voor de ongehuwde defensieambtenaar 80 vierkante meters.