ECLI:NL:RBDHA:2018:6255
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van hogere tegemoetkoming in de woninghuur voor militairen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. W.E. Louwerse, en de Commandant van het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie, vertegenwoordigd door mr. A. Verkroost. Eiser had verzocht om een hogere tegemoetkoming in de woninghuur, die aanvankelijk was afgewezen. Na bezwaar werd het primaire besluit herroepen, maar de hogere vergoeding werd slechts toegekend vanaf 12 november 2015 tot 3 juli 2017, waarna een huurplafond zou gelden. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in.
De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit door de bevoegde autoriteit was genomen en dat er geen wettelijke verplichting bestond om de hogere tegemoetkoming met terugwerkende kracht toe te kennen. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de ingangsdatum van de nieuwe functie van eiser op 3 juli 2017 een huurplafond rechtvaardigde. Eiser had geen rechtsmiddel ingesteld tegen eerdere besluiten, waardoor de rechtmatigheid van het huurplafond tot aan zijn verzoek op 12 november 2015 bleef staan. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet onrechtmatig had gehandeld door de hogere tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht toe te kennen en dat de toepassing van het huurplafond gerechtvaardigd was.
Echter, de rechtbank vond dat verweerder ten onrechte geen proceskosten voor het bezwaar had toegekend, aangezien er geen sprake was van samenhangende besluiten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de proceskosten betrof, en kende eiser een bedrag van € 501,- toe voor de behandeling van het bezwaar. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van het beroep, vastgesteld op € 1.002,-, en moest het griffierecht van € 168,- aan eiser worden vergoed.