ECLI:NL:CRVB:2015:3790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
14/6132 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verhoging huurplafond voor defensie-ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, werkzaam als beroepsmilitair bij de Koninklijke Luchtmacht, die verzocht om verhoging van het huurplafond voor zijn woning in het buitenland. De commandant van het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie had het verzoek afgewezen, met de motivering dat er passende woningen beschikbaar waren binnen het geldende huurplafond. De rechtbank Den Haag had in een eerdere uitspraak de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust. De Raad stelt vast dat de commandant niet de bevoegdheid had om de hoogte van de tegemoetkoming in de woninghuur te beperken, zoals in de Beleidsregel was gedaan. De Raad komt tot de conclusie dat de appellant recht heeft op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, die het verschil bedraagt tussen de verschuldigde huur en de eigen bijdrage. De Raad herroept het eerdere besluit en stelt de tegemoetkoming vast, waarbij de commandant ook het griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 29 oktober 2015.

Uitspraak

14/6132 MAW
Datum uitspraak: 29 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 oktober 2014, 14/4647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commandant van het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie (commandant)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Appellant is verschenen. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Zilverberg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als beroepsmilitair bij de Koninklijke Luchtmacht in de rang van [rang a]. Op 20 augustus 2012 is hij geplaatst op het NATO Hoofdkwartier AIRCOM, Ramstein Air Force Base, Bondsrepubliek [land], in de functie van Stafofficier CIS Ops Plans. Met ingang van 13 september 2013 heeft appellant met zijn gezin een woning gehuurd aan het adres [Adres a] te [plaatsnaam], [land]. De maandelijkse (kale) huur van deze woning bedroeg € 1.370,-.
1.2.
Bij rekest van 5 augustus 2013 heeft appellant in verband met een tegemoetkoming in de woninghuur verzocht om verhoging van het huurplafond. Met het besluit van 12 september 2013 heeft de commandant dit verzoek afgewezen. Op 27 september 2013 is de huurwoning van appellant aangewezen als passende woning en is de tegemoetkoming woninghuur voor appellant gemaximeerd tot het voor hem geldende huurplafond van € 954,-.
1.3.
Bij besluit van 3 april 2014 (bestreden besluit) heeft de Minister van Defensie (minister) het bezwaar tegen de afwijzing van de verhoging van het huurplafond ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij zich onder verwijzing naar artikel 13 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD) en de artikelen 12 en 13 van de Beleidsregel woningvoorziening Bondsrepubliek [land] (Beleidsregel) op het standpunt gesteld dat er voor appellant passende woningen beschikbaar zijn beneden het voor hem geldende huurplafond. Omdat niet de minister, maar de commandant bevoegd was dit besluit te nemen heeft de commandant bij brief van 16 september 2014 het bestreden besluit bekrachtigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de Beleidsregel niet door de bevoegde autoriteit is vastgesteld. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 van de Beleidsregel in strijd is met artikel 13 van het VBD.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter uitvoering van onder meer artikel 108 van het Algemeen militair ambtenarenreglement, betrekking hebbende op huisvesting van Rijkswege, is bij ministeriële regeling het VBD vastgesteld, zijnde een algemeen verbindend voorschrift.
4.2.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het VBD wordt onder passende woning verstaan een woning die wat huurbedrag, aard, ruimte, indeling en ligging betreft, door de commandant - mede gelet op de plaatselijke normen - als een geschikte woning voor de defensie-ambtenaar wordt aangemerkt.
4.3.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, van het VBD - voor zover relevant - heeft de defensie-ambtenaar die aanspraak heeft op de toelage-buitenland, bedoeld in artikel 7, eerste of derde lid, en die in het gebied van plaatsing een eigen huishouding voert, aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, indien het hem naar het oordeel van de commandant niet mogelijk is geweest in [land] een passende defensiewoning of, indien een zodanige woning naar het oordeel van de commandant niet beschikbaar is, een passende woning te huren, waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. De tegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de verschuldigde huur en de eigen bijdrage.
4.4.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Beleidsregel ontvangt de defensie-ambtenaar die zelf een passende woning huurt en in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de woninghuur deze overeenkomstig artikel 13 van het VBD, indien de verschuldigde huur voor het gebruik van de woning hoger is dan de eigen bijdrage. Ingevolge het tweede lid van
artikel 12 van de Beleidsregel bedraagt deze tegemoetkoming in de woninghuur indien de verschuldigde huur het huurplafondbedrag overschrijdt, nooit meer dan het verschil tussen het in artikel 13 van de Beleidsregel bedoelde huurplafondbedrag en de eigen bijdrage. In
artikel 13 van de Beleidsregel zijn regels gesteld over de vaststelling van het geldende huurplafond.
4.5.
De Beleidsregel is vastgesteld bij besluit van de bevelhebber der landstrijdkrachten en op 16 juli 2001 in werking getreden. De Beleidsregel ziet op de toepassing van artikel 13 van het VBD. Nu in artikel 13 van het VBD beoordelingsvrijheid is gegeven aan de commandant en niet aan de bevelhebber der landstrijdkrachten, kan appellant worden gevolgd in zijn standpunt dat uitsluitend de commandant bevoegd was ter uitvoering van artikel 13 van het VBD beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op te stellen. Echter, omdat de commandant deze regels door uitvoering tot de zijne heeft gemaakt, kan in dit geval in elk geval worden gesproken van een vaste gedragslijn. Beleid kan ook uit een vaste gedragslijn blijken.
4.6.
Gelet op 4.2 en 4.3 is het aan de commandant om te beoordelen of een woning als passende woning kan worden aangemerkt en of het mogelijk is om een passende woning te huren waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. Als dit naar het oordeel van de commandant niet mogelijk is, volgt uit artikel 13, tweede lid, van het VBD dat de defensie-ambtenaar aanspraak heeft op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur die het verschil bedraagt tussen de verschuldigde huur en de eigen bijdrage. Anders dan de commandant en met appellant is de Raad van oordeel dat artikel 13 van het VBD de commandant niet de bevoegdheid verleent om de hoogte van de tegemoetkoming in te perken, zoals met artikel 12, tweede lid, van de Beleidsregel is gedaan. Dit betekent dat artikel 12, tweede lid, van de Beleidsregel in strijd is met het VBD. Hieruit volgt dat het bestreden besluit waarbij het verzoek om verhoging van het huurplafond is afgewezen, omdat voor appellant woningen beschikbaar zouden zijn binnen het voor hem geldende huurplafond, niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Het hoger beroep slaagt dan ook.
4.7.
De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Appellant heeft met zijn rekest van 5 augustus 2013 verzocht om verhoging van het voor hem geldende huurplafond, teneinde in aanmerking te komen voor een hogere tegemoetkoming in de woninghuur. Op
27 september 2013 is appellants huurwoning in [plaatsnaam] passend verklaard en is aan hem een tegemoetkoming toegekend (gemaximeerd tot het huurplafond). Dit betekent dat het naar het oordeel van de commandant niet mogelijk was een passende woning te huren waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. Onder die omstandigheden heeft appellant recht op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur. De tegemoetkoming bedraagt gelet op artikel 13, tweede lid, van het VBD het verschil tussen de verschuldigde huur en de eigen bijdrage. De Raad zal de tegemoetkoming in de woninghuur vaststellen op de wijze als hieronder in het dictum is aangegeven.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in hoger beroep is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van
3 april 2014 in stand zijn gelaten;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- herroept het besluit van 12 september 2013, bepaalt dat aan appellant met ingang van
13 september 2013 tot het einde van de huurperiode een maandelijkse tegemoetkoming in de
woninghuur wordt verstrekt ten bedrage van het verschil tussen de verschuldigde huur voor
de woning aan de [Adres a] te [plaatsnaam], [land] en de eigen bijdrage en bepaalt
dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de commandant aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 246,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
W.J.A.M. van Brussel en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD