ECLI:NL:RBDHA:2020:10573
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met ongewenst verklaring en strafrechtelijke detentie
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die ongewenst was verklaard door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoeker, een Spaanse nationaliteit houder, was in Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 8 maanden voor meerdere misdrijven, waaronder diefstal en poging tot doodslag. Het bestreden besluit, genomen op 7 juni 2020, verplichtte de verzoeker om Nederland onmiddellijk te verlaten. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 15 oktober 2020 ter zitting is behandeld.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de noodzaak van een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker in detentie zit en dat er voorlopig geen zicht is op uitzetting naar Spanje. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker geen belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat de mogelijkheid om uit te zetten op dat moment niet aan de orde was. De rechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat een toewijzing van het verzoek niet zou leiden tot rechtmatig verblijf.
De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om de verweerder in de proceskosten te veroordelen en heeft het verzoek van de verzoeker om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.