ECLI:NL:RBDHA:2020:10573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met ongewenst verklaring en strafrechtelijke detentie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die ongewenst was verklaard door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoeker, een Spaanse nationaliteit houder, was in Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 8 maanden voor meerdere misdrijven, waaronder diefstal en poging tot doodslag. Het bestreden besluit, genomen op 7 juni 2020, verplichtte de verzoeker om Nederland onmiddellijk te verlaten. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 15 oktober 2020 ter zitting is behandeld.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de noodzaak van een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker in detentie zit en dat er voorlopig geen zicht is op uitzetting naar Spanje. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker geen belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat de mogelijkheid om uit te zetten op dat moment niet aan de orde was. De rechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat een toewijzing van het verzoek niet zou leiden tot rechtmatig verblijf.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om de verweerder in de proceskosten te veroordelen en heeft het verzoek van de verzoeker om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5082
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] , verzoeker,
(gemachtigde: [naam] )
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: [naam] )

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker ongewenst verklaard. Verzoeker moet onmiddellijk vertrekken uit Nederland.
Bij bezwaarschrift van 30 juni 2020 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 oktober 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Aanleiding voor het bestreden besluit
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] in [geboorteland]
. Hij heeft de Spaanse nationaliteit. Op 23 december 2016 is eiser naar Nederland gekomen. Hij heeft op 28 december 2016 een diefstal met braak gepleegd. Daarna heeft hij op 11 januari 2017 nog een diefstal met braak gepleegd. Vervolgens heeft hij op 30 januari 2017 een poging tot diefstal met braak gedaan. Ten slotte heeft hij op 29 augustus 2017 meermalen een poging tot doodslag medegepleegd. Het ging daarbij om het schieten op een auto. Voor boven genoemde misdrijven is eiser in totaal onherroepelijk veroordeeld tot 6 jaar en 8 maanden gevangenisstraf.
Het besluit
3.1
Verweerder heeft vervolgens met het bestreden besluit verzoeker ongewenst verklaard. Volgens verweerder is eiser namelijk een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Daartoe heeft verweerder – samengevat – overwogen dat eiser vier maal strafrechtelijk is veroordeeld sinds de korte tijd dat hij in Nederland verbleef. Uit de hoogte van de strafopleggingen blijkt dat de strafrechter de door eiser gepleegde misdrijven als zeer ernstig aanmerkt. Voor het laatste misdrijf is eiser veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren.
Verzoeker heeft volgens verweerder vier maal een fundamenteel belang van de samenleving aangetast. Zijn vergoeilijkende verklaringen op de hoorzitting hebben niet gemaakt dat verweerder daar anders over is gaan denken. Verder heeft verweerder naar de persoonlijk omstandigheden [1] van eiser gekeken en naar zijn banden met Spanje, maar daarin geen aanleiding gezien om van de ongewenst verklaring af te zien. Van schending van artikel 8 EVRM is volgens verweerder geen sprake.
Beoordeling van het verzoek
4.1
Zoals op de zitting duidelijke is geworden zit verzoeker in ieder geval nog tot februari 2022 in detentie in de [verblijfsplaats] ( [verblijfsplaats] ) [verblijfsplaats] . Nadat verweerder verzoeker ongewenst had verklaard is verzoeker overgeplaatst naar [verblijfsplaats] . Hierdoor valt hij onder een ander – voor hem minder gunstig – detentieregime. Zo kan hij bijvoorbeeld niet op verlof en wordt hij niet begeleid in terugkeer in de maatschappij. Ook kan zijn tante uit [plaatsnaam] hem dan moeilijker bezoeken. Verzoeker vraagt dan ook om opschorting van de ongewenst verklaring, zodat hij weer terug zou kunnen naar een [verblijfsplaats] met een voor hem gunstiger regime.
4.2
Zoals volgt uit een uitspraak van 14 maart 2008 van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State (de Afdeling) kan gelet op de aard en strekking van een ongewenst verklaring de getroffen voorziening uitsluitend geacht worden te strekken tot tijdelijke schorsing van de mogelijkheid om verzoeker uit te zetten. [2]
4.3
Zoals op de zitting is besproken wil verzoeker opschorting van de ongewenst verklaring om zo een overplaatsing naar een [verblijfsplaats] met een ander regime te bewerkstelligen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening en opschorting van het besluit, gelet op de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling, er voor verzoeker alleen toe leiden dat hij niet wordt uitgezet. Een verandering in de ten uitvoerlegging van een door de strafrechter opgelegde gevangenisstraf kan hij met dit verzoek niet bereiken. Zoals volgt uit de eerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling volgt uit een toewijzing van de voorlopige voorziening namelijk geen rechtmatig verblijf.
4.4
Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat verzoeker nu in strafrechtelijke detentie zit, zodat er voorlopig geen zicht is op uitzetting naar Spanje. Gelet op de rechtspraak van de Afdeling en in aanmerking genomen dat verweerder niet van plan is om verzoeker uit te zetten, heeft verzoeker geen belang bij de door hem gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af.
5. Zoals het er nu voorstaat heeft het beroep weinig kans van slagen. In dat geval bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
7. Verzoeker heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. Dit verzoek wijst de voorzieningenrechter toe. Verzoeker hoeft geen griffierecht te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).