200708582/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/5195 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 28 november 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 8 januari 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 november 2007, verzonden op 29 november 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 december 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ambtshalve wordt het volgende overwogen.
2.1.1. Bij besluit van 24 mei 2007 is de vreemdeling krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ongewenst verklaard.
2.1.2. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van die wet geen rechtmatig verblijf hebben.
2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juli 2006 in zaak nr. 200510434/1; JV 2006/347), heeft een vreemdeling geen belang bij een beroep tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking daarvan, zolang deze ongewenst is verklaard, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Een ongewenst verklaarde vreemdeling kan in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000 immers geen rechtmatig verblijf hebben.
Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning, is bij samenloop daarvan met een besluit, waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, eerst aan de orde, indien dat laatste besluit wordt vernietigd of ingetrokken, dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven.
2.1.4. De ongewenstverklaring duurde ten tijde hier van belang voort. De vreemdeling had derhalve geen belang bij het door hem tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingestelde beroep. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening de rechtsgevolgen van het besluit tot ongewenstverklaring van de vreemdeling heeft geschorst, betekent niet dat de vreemdeling over een verblijfsvergunning kan beschikken. Gelet op de aard en strekking van een ongewenstverklaring kan de getroffen voorziening uitsluitend geacht worden te strekken tot tijdelijke schorsing van de mogelijkheid om de vreemdeling uit te zetten.
Nu de vreemdeling geen belang had bij het door hem ingestelde beroep, had de rechtbank dat om die reden niet-ontvankelijk moeten verklaren. Zij heeft dat ten onrechte niet gedaan.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling alsnog niet-ontvankelijk verklaren, nu niet is gebleken dat de ongewenstverklaring thans niet voortduurt.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 28 november 2007 in zaak nr. 07/5195;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2008
434.
Verzonden: 14 maart 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak