ECLI:NL:RBDHA:2020:10524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.10543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheidscriteria en humanitaire gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H. Loth, zijn standpunt toegelicht. Eiser voerde aan dat verweerder in het terugnameverzoek aan Italië ten onrechte geen melding had gemaakt van het feit dat zijn partner en kinderen in Nederland verbleven. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat er bijzondere humanitaire gronden waren die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd en dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Italië zouden uitsluiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10543
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Loth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V.M. Emechete. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1984] .
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat verweerder in het terugnameverzoek ten onrechte geen melding heeft gemaakt van het feit dat zijn partner en kinderen in Nederland in de nationale
asielprocedure zitten en evenmin van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren. Het is daardoor onzorgvuldig dat verweerder vasthoudt aan het Italiaanse claimakkoord.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Volgens vaste rechtspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is het aan verweerder om te beoordelen of in het geval van de vreemdeling sprake is van zodanige humanitaire gronden dat het in de rede ligt om het asielverzoek van de vreemdeling over te nemen. De rechter moet die beoordeling terughoudend toetsen. Anders dan eiser stelt is verweerder, gelet op rechtspraak van de ABRvS2, slechts gehouden informatie in het terugnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij krachtens de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag van de vreemdeling. Verweerder is echter niet gehouden overige informatie te vermelden die voor, in dit geval, Italië aanleiding zou kunnen geven een verzoek te doen om toepassing te geven aan artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Dat betekent dat verweerder in het terugnameverzoek niet heeft hoeven vermelden dat eisers partner, met hun kind en zwanger van hun tweede kind, in Nederland verblijft en hier een asielverzoek heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom kunnen volstaan met de informatie die hij in het terugnameverzoek heeft vermeld. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Italië. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Uitspraak van 21 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1666
2 Uitspraak van 12 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2484

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.