ECLI:NL:RBDHA:2020:10449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.17408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, had eerder een asielvergunning voor bepaalde tijd gekregen, maar deze was in 2017 ingetrokken op basis van een taalanalyse die aangaf dat hij niet uit Zuid-Somalië afkomstig was. Eiser diende op 4 augustus 2020 een nieuwe aanvraag in, maar deze werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen relevante nieuwe elementen waren aangevoerd die de eerdere beslissing konden onderbouwen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de geboorte- en nationaliteitsverklaring die hij had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat deze documenten niet als nieuwe en relevante elementen konden worden beschouwd, omdat ze waren opgesteld op basis van gegevens van eisers Nederlandse rijbewijs en zijn eigen verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de documenten onvoldoende bewijs leveren voor de herkomst van eiser uit Qoryooley, Zuid-Somalië, en dat de eerdere conclusie dat hij waarschijnlijk uit Noord-Somalië of Djibouti komt, niet weerlegd werd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.17408

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.E. Jans),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 23 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.17409, plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Abdullahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1988.
1.2.
Bij beslissing van 7 januari 2012 is eiser in het bezit gesteld van een vergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft op 15 maart 2016 een aanvraag ingediend voor een vergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag op 5 december 2017 afgewezen en zijn asielvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken omdat uit een taalanalyse is gebleken dat eiser niet uit afkomstig is uit Qoryooley, Zuid-Somalië, maar uit Noord-Somalië of Djibouti. Dit besluit staat met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 februari 2020 in rechte vast (ECLI:NL:RVS:2020:390).
1.3.
Op 4 augustus 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. In zijn aanvraag stelt eiser dat zijn herkomst is te herleiden tot Qoryooley, Zuid-Somalië, en hij heeft een geboorte- en nationaliteitsverklaring overgelegd van de Somalische ambassade te Brussel, alsmede een verklaring van een stadsgenoot en van de Stichting Somaliërs Haarlem en Omgeving. Gelet op zijn gestelde problemen met Al-Shabaab en de discriminatoire behandeling vanwege zijn Asharaf stamafkomst, doet eiser een beroep op de WBV 2019/14 van 12 september 2019 en een passage uit het Algemeen Ambtsbericht van oktober 2017.
2. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen (relevante) nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. Volgens verweerder is het niet mogelijk om de geboorte- en nationaliteitsverklaring inhoudelijk op juistheid te beoordelen omdat de documenten zijn afgegeven op basis van eisers Nederlandse rijbewijs en eisers eigen verklaringen. De documenten doen daarom onvoldoende afbreuk aan de taalanalyse uit de voorgaande procedure. De andere verklaringen zijn niet afkomstig van objectief verifieerbare bronnen, en uit de verklaringen blijkt niet dat de herkomst van eiser in Qoryooley ligt. Het gestelde asielrelaas speelt zich af in Qoryooley en nu dat relaas niet geloofwaardig is, leiden de verwijzingen naar de WBV en het ambtsbericht niet tot een andere conclusie.
3. Eiser stelt dat zich nieuwe elementen of bevindingen voordoen. Volgens hem is het onjuist dat de geboorte- en nationaliteitsverklaring enkel aan de hand van het rijbewijs zijn opgesteld. Op de ambassade zijn aan eiser vragen gesteld over de afkomst, familie, geboorteplaats en het dialect dat in Qoryooley wordt gesproken. Daarnaast is uitsluitend de Somalische staat bevoegd om de nationaliteit vast te stellen en moet verweerder in beginsel deze vaststelling accepteren. Verder blijkt uit de getuigenverklaringen dat vele Somaliërs eiser kennen uit Qoryooley. Verweerder had eiser moet horen en twijfel had moeten leiden tot nader onderzoek.
4. De rechtbank toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geboorte- en nationaliteitsverklaring geen nieuwe en relevante elementen of bevindingen. Blijkens de documenten zijn de gegevens vastgesteld aan de hand van de data van het Nederlandse rijbewijs van eiser, dit heeft eiser ook niet betwist. Eiser stelt echter dat in aanvulling hierop hij op de ambassade verklaringen heeft afgelegd en op basis van dat onderzoek de documenten zijn afgegeven. De rechtbank overweegt dat uit de documenten niet blijkt dat er aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden of verklaringen zijn afgelegd. Bovendien is het zo dat, in het geval de documenten zijn opgesteld aan de hand van de verklaringen van eiser, de verklaringen van eiser geen objectieve bron zijn. Er is de rechtbank niet gebleken dat enig brondocument aan de geboorte- en nationaliteitsverklaring ten grondslag is gelegd dan wel dat de Somalische ambassade enig verificatieonderzoek heeft verricht. Over de gegevens op de documenten kan niet worden gezegd dat ze zelfstandig door de ambassade zijn vastgesteld en daarom nieuwe elementen of bevindingen zijn. De gegevens zijn gebaseerd op reeds bekende informatie waarvan in de vorige procedure is gebleken dat die gegevens onjuist zijn.
4.2.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder wordt gevolgd in zijn betoog dat uit de geboorte- en nationaliteitsverklaring, alsmede uit het paspoort en de identiteitskaart, niet blijkt in welke regio eiser is opgegroeid en afkomstig is. Voor het asielrelaas is van belang, wat de herkomst van eiser is. De nationaliteit of geboorteplaats van eiser maakt niet dat vast is komen te staan dat hij na zijn geboorte in dezelfde plaats of streek is gebleven. Gelet op de in rechte vaststaande conclusie in de vorige procedure, dat eiser niet eenduidig is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië, en dat er aanwijzingen zijn dat hij afkomstig is uit Noord-Somalië of Djibouti, zijn de overgelegde documenten onvoldoende om aan die conclusie afbreuk te doen, en aannemelijk te maken dat eiser is opgegroeid en is blijven wonen in Qoryooley, Zuid-Somalië. Kort gezegd maken de documenten niet aannemelijk waar de herkomst van eiser ligt, waardoor ze de conclusie uit de vorige procedure onvoldoende weerleggen.
4.3.
Voor zover eiser betoogt dat de documenten (deels) zijn opgesteld op basis van nieuwe gegevens of verklaringen over zijn herkomst, lag het op de weg van eiser om aan te duiden op grond van welke nieuwe gegevens de documenten zijn vastgesteld, en hoe deze gegevens aannemelijk maken dat hij daadwerkelijk heeft verbleven en is opgegroeid in Qoryooley, Zuid-Somalië.
4.4.
De stelling van eiser dat uitsluitend de Somalische staat bevoegd is om de nationaliteit vast te stellen en verweerder hieraan niet zonder meer mag twijfelen, kan gelet op het voorgaande niet leiden tot een ander oordeel. De vaststelling van de nationaliteit en geboorteplaats van eiser is immers onvoldoende voor het oordeel dat de herkomst van eiser is gelegen in Qoryooley, Zuid-Somalië. Verweerder heeft om dezelfde reden mogen afzien van het horen van eiser voorafgaand aan het nemen van het voornemen.
4.5.
Ook de verklaring van een stadsgenoot en de verklaring van de Stichting Somaliërs Haarlem en Omgeving zijn onvoldoende voor het oordeel dat er nieuwe (relevante) elementen of bevindingen zijn. De verklaringen zijn niet-objectief van aard en wegen minder zwaar dan de taalanalyse uit het besluit van 5 december 2017 die aanwijzingen geeft voor een herkomst uit Noord‑Somalië of Djibouti.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie, dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld, dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. De aanvraag is niet ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid vanmr. G.A. Verhoeven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.