4.3De beoordeling van de tenlastelegging
Bevindingen en getuigenverklaringen
Verwondingen [slachtoffer 1]
Op 17 september 2019 omstreeks 10.10 uur zijn verbalisanten naar aanleiding van een melding dat er iemand zou zijn neergestoken ter plaatse gegaan. In de [straatnaam] aangekomen zagen de verbalisanten dat meerdere mannen naar het binnenterrein van de Stichting wezen. Gezien werd dat aan de linkerkant van de binnenplaats een man op de grond lag. Dit bleek later [slachtoffer 1] te zijn. Verbalisanten hebben geconstateerd dat [slachtoffer 1] een steekwond in de borst had ter hoogte van de hartstreek. Aan [slachtoffer 1] is medische zorg verleend door ambulancepersoneel en een medisch mobiel team. Omstreeks 10.50 uur werd aan de verbalisanten medegedeeld dat [slachtoffer 1] was overleden.
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 2 oktober 2019 blijkt (onder meer) het volgende. Aan de borstkas links, 128 cm van de voetzoolrand en ca. 5,5 cm van de middellijn, was een scherprandige huidperforatie van ca. 1,7 cm. Het wondkanaal verliep rugwaarts, iets voetwaarts en was minimaal ca. 8 cm diep. Er was perforatie van de linkerhartkamer reikend tot in de linkerhartkamerholte. Het overlijden kan worden verklaard door verwikkelingen van één steekletsel in het hart.
Verwondingen [slachtoffer 2]
Door verbalisanten werd ter plaatse gezien dat links naast het [slachtoffer 1] nog een persoon op een stoel zat. Dit bleek [slachtoffer 2] te zijn. Deze had een bloedende snee in zijn nek.
Door een forensisch arts van de GGD Hollands Midden is een letselbeschrijving opgemaakt van het door [slachtoffer 2] op 17 september 2019 opgelopen letsel, waarbij gebruik is gemaakt van diverse medische gegevens, eigen onderzoek en foto’s. Daaruit blijkt dat het gaat om een steekwond van ca. 1 cm, laag aan de achterzijde van de hals, net boven het rechter schouderblad. De diepte van de steekwond kon niet meer worden vastgesteld. Er zijn geen organen geraakt, maar bij een steekwond op deze plaats zouden diverse organen (zoals de rechter long en meerdere - grote - bloedvaten) geraakt kunnen zijn. Volledig herstel kan worden verwacht. Potentieel is een steekwond op deze plaats levensbedreigend.
Getuigenverklaringen over wat vooraf is gegaan aan het incident
[slachtoffer 2]heeft als getuige/aangever tegenover de politie (samengevat en onder meer) het volgende verklaard.
Op 16 september 2019 was hij met ongeveer 100 anderen aanwezig in en rond het huis van zijn die dag overleden oom. Hij is daar de verdachte tegengekomen, die hij al ten minste een jaar niet had gesproken. De verdachte duwde tegen hem aan en daardoor kregen zij wat ruzie. Hij, [slachtoffer 2] , heeft de verdachte toen beledigd door diens moeder uit te schelden, iets van “hoerenkind”. De volgende dag, 17 september 2019, was hij op het terrein van de Stichting aanwezig in verband met de lijkwassing. Diezelfde dag zou het lichaam van de overledene naar Turkije worden vervoerd en een aantal familieleden van de overledene, waaronder hijzelf, zou meegaan. Hij, [slachtoffer 2] , heeft toen op verzoek van [slachtoffer 1] , ook een neef van de overledene, met het reisbureau gebeld om te vragen of er nog een ticket beschikbaar was voor [slachtoffer 1] . Hij, [slachtoffer 2] , vroeg toen ook naar zijn eigen tickets. De man van het reisbureau zei dat hij de tickets aan [verdachte] , had meegegeven. Hij, [slachtoffer 2] , heeft toen tegen de man van het reisbureau gezegd dat ze zijn ticket niet mee moesten geven aan die “durzu” (sukkel). Hij wist niet dat de verdachte dat kon horen.
[getuige 1], eigenaar van reisbureau [naam bedrijf] te Den Haag, heeft als getuige (samengevat en onder meer) het volgende verklaard.
Bij hem zijn 15 retourtickets besteld voor een vlucht op 17 september 2019 naar Turkije, vertrek 15.10 uur. Daar waren ook drie tickets bij voor de verdachte en zijn gezin. Op 17 september 2019 kwam de verdachte in het reisbureau. Hij betaalde zijn eigen tickets en hij, [getuige 1] , gaf aan de verdachte alle tickets. Toen belde [slachtoffer 2] om 9.56 uur op en vroeg of hij nog een extra ticket kon bestellen voor [slachtoffer 1] . Toen [slachtoffer 2] belde was de verdachte er nog. Hij, [getuige 1] , zei tegen [slachtoffer 2] “Ik heb alle tickets aan [verdachte] gegeven”. [slachtoffer 2] zei dat hij dat niet wilde omdat hij niet goed was met [verdachte] en toen zei hij een scheldwoord. De verdachte kon blijkbaar het gesprek met [slachtoffer 2] volgen en hij zei dat hij zijn eigen tickets mee zou nemen. De rest heeft hij achtergelaten. Toen de verdachte wegging had hij zijn koffie of thee opgedronken.
Getuigenverklaringen over het incident
[slachtoffer 2]heeft op 25 oktober 2019 aangifte gedaan en (samengevat en onder meer) het volgende verklaard.
Bij het gebouw van de Stichting is buiten een rookruimte en aan het eerste tafeltje zaten wij. De ingang, de grote deur die op de binnenplaats uitkomt, ligt aan de [straatnaam] . Ik zat met mijn rug naar de ingang en naast mij zat [slachtoffer 1] . Ik zag op een gegeven moment dat [verdachte] die binnenplaats op kwam, maar ik sloeg er geen acht op en draaide mij weer om. Ik heb van anderen gehoord dat hij rechtstreeks naar mij toe kwam. Hij kwam naar mij toe, legde zijn linkerhand op mijn linkerschouder. Ik had toen nog niet gezien dat hij een mes in zijn hand had. Ik wilde opstaan. Toen ik opstond, duwde ik hem een klein beetje met mijn rechterarm en toen zag ik dat hij een mes in zijn hand had. Ik draaide een beetje naar hem toe. En [slachtoffer 1] kwam links van mij te staan toen ik omdraaide. [slachtoffer 1] stond ook op, maar kwam tijdens het omdraaien ten val over een stoel. Ik denk dat [slachtoffer 1] toen het mes zag en schrok en toen hij achteruit deinsde dat hij toen ten val kwam. Ik heb niet gevoeld en niet gemerkt dat [verdachte] een mes tegen mijn nek zette, pas toen ik was opgestaan zag ik het mes in zijn hand. Hij heeft nog iets tegen mij gezegd, namelijk: “wat had je te zeggen, eerloze”. Misschien doelde hij op die woordenwisseling een dag eerder, ik denk dat hij er moeite mee had. Ik denk dat hij boos was vanwege de woordenwisseling die we eerder hadden.
[slachtoffer 1] stond links van mij. Toen ik hem (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) duwde stonden we in een driehoek met ongeveer een meter tussen ons in, tussen mij, [verdachte] en [slachtoffer 1] . Toen hij zag dat [slachtoffer 1] van de grond op wilde staan, zag ik dat hij hem wilde steken. Ik zag het mes in zijn hand en dat [slachtoffer 1] van de grond wilde opstaan, toen wendde hij zich af van mij en stak [slachtoffer 1] .
(Opmerking verbalisant: aangever maakt een onderhandse steekbeweging)
Hij maakte een onderhandse steekbeweging op het moment dat [slachtoffer 1] wilde opstaan. Ik wist aanvankelijk niet dat hij hem gestoken had. Ik drukte zijn borst dicht tot de hulpdiensten kwamen. De hulpdiensten vroegen of ik iets had en op dat moment voelde ik iets in mijn nek, ik voelde met mijn hand aan mijn nek en ik zag bloed op mijn hand. Toen de ambulance kwam liet ik los, toen begon het mij ook te duizelen.
[getuige 2] hield [verdachte] vast en duwde hem naar buiten. Ik heb gezien dat hij op dat moment het mes nog in zijn hand had. De kleur van het lemmet was zilverkleurig. Het lemmet was zes, zeven centimeter lang.
Ik had niet het idee dat [slachtoffer 1] ertussen probeerde te komen. Hij probeerde op te staan nadat hij gevallen was.
[getuige 2]heeft (samengevat en onder meer) het volgende als getuige tegenover de politie verklaard.
Ik zat op 17 september 2019 samen met een paar anderen op de binnenplaats van de Stichting. Ik zat aan de tafel naast die waaraan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten. Er zat ongeveer twee meter afstand tussen ons in. Iedereen die aanwezig was hielp met de uitvaart en/of het wassen van de toen al overleden man.
Ik zat een paar minuten en ik zat te kijken naar de grote deur. Deze deur zit aan de achterkant van de Stichting. Ik kijk altijd in de richting van de deur om te kijken wie er binnen komen. Ik keek naar de grote deur, die staat altijd open. Ik zag de man aan komen lopen, ik ken hem als [verdachte] . Ik zag dat de man zijn hand in zijn kontzak had en doorliep richting de tafel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Ik dacht dat hij iets wilde vragen, maar hij liep naar [slachtoffer 2] toe en haalde het mes uit zijn kontzak. Ik zag dat hij het mes tegen de nek van [slachtoffer 2] duwde. Ik sprong op om de man tegen te houden en riep waarom hij dat deed. Ik liep naar de man toe en pakte zijn handen beet. Ik vroeg nog aan hem waarom hij dit deed en zei dat dit niet goed was. Ik weet niet meer wat [verdachte] toen tegen mij zei, volgens mij zei hij niets. Ik heb [verdachte] naar buiten gegooid, ik gok vijf of tien meter rechtsaf vanaf de deur.
Toen [verdachte] aan kwam lopen van buiten heb ik hem niets horen zeggen. Hij kwam direct naar de tafel en stond tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] zat links van de man en [slachtoffer 1] rechts.
[getuige 3]heeft (samengevat en onder meer) het volgende als getuige tegenover de politie verklaard.
Op 17 september 2019 bevond ik mij op het binnenterrein van het terrein van de Stichting.
Ik zag ineens een persoon vanaf de grote entree binnen komen rennen. Hij kwam op de rokersruimte af en was aan het schelden in de Turkse taal.
Ik zag dat hij naar die man toe liep en ik zag dat ze gingen worstelen. Ik zag dat de man hem bij zijn nek beetpakte en dat ze gingen worstelen. Doordat ze gingen worstelen kwamen ze bij [slachtoffer 1] zijn borst.
Ik ken de dader, hij heet [verdachte] . Hij kwam hard aangelopen, bijna rennend. Ik zag dat hij echt recht op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afging.
Wij zaten aan de tafel en toen hij kwam gingen ze opstaan en worstelen. Hij haalde toen een mes ergens vandaan. Ik weet niet waarvandaan, maar die stak hij toen in zijn kraag. En [slachtoffer 1] heeft hij echt in zijn borstkast gestoken. [slachtoffer 2] stond voor de dader en ze gingen stoeien. Hij ging heel snel een mes pakken en bij [slachtoffer 2] in zijn nek, niet erg diep. Dit was bij de kraag en daarna echt bij [slachtoffer 1] . De houding van de dader was agressief, boos en met zijn borst naar voren. Zijn wenkbrauwen naar beneden en zijn armen naar achteren.
Hij liep non-stop direct naar hier. Naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Er zijn beelden veiliggesteld van vier beveiligingscamera’s op en rond het terrein van de Stichting. Daarvan is een compilatie samengesteld die deel uitmaakt van het dossier, en die ter terechtzitting is vertoond. Op die compilatie is te zien hoe de verdachte zijn auto parkeert en het terrein van de Stichting opgaat, zowel van voren als op de rug gezien. Vervolgens is het incident zelf te zien. Daarvan zijn ook vergrote en vertraagde beelden vervaardigd en ter terechtzitting vertoond. Ten slotte is het wegvoeren van de verdachte door [getuige 2] tot buiten in de [straatnaam] toe te zien en het vertrek van de verdachte in zijn auto.
Verdere waarnemingen van de beelden door de rechtbank en de daaruit te trekken conclusies zullen in het vervolg van dit vonnis worden vermeld.
De verklaring van de verdachte
Over wat aan het incident vooraf is gegaan heeft de verdachte (samengevat en onder meer) het volgende tegenover de politie verklaard.
Op 16 september 2019 was hij in de avond in het huis van zijn overleden schoonvader. Ook [slachtoffer 2] was daar aanwezig. Hij, de verdachte, is daar toen door [slachtoffer 2] tegen de borst geduwd. Toen hij, de verdachte, zei: “Wat gebeurt er” draaide [slachtoffer 2] zich naar hem toe en zei “Ik neuk jouw moeder”. Dat is in de Turkse cultuur een zware belediging, [slachtoffer 2] deed het bewust en de verdachte voelde zich daardoor zeer gekrenkt, zodanig dat hij naar huis moest om uit te rusten. De volgende ochtend ging hij naar het reisbureau om zijn tickets op te halen. Toen hij daar was, werd de eigenaar van het reisbureau opgebeld door [slachtoffer 2] . Deze kreeg te horen dat hij, de verdachte, er ook was en dat voorgesteld werd de tickets aan de verdachte mee te geven. Het antwoord van [slachtoffer 2] daarop was: “Ik kan het met die durzu niet vinden, ik wil niet dat je de tickets aan hem meegeeft”. Durzu is in de Turkse cultuur een belediging. In de gemeenschap van de verdachte is het een beladen woord. De verdachte verstaat onder het woord durzu: mensen die vrouwen en meisjes verkopen. Dat was dag twee. De eerste dag had hij, de verdachte, een eerste shock gekregen en op dag twee de tweede shock.
Over het incident zelf heeft de verdachte in zijn eerste verklaring bij de politie op 10 december 2019(samengevat en onder meer) het volgende verklaard.
Hij is vanuit het reisbureau naar de Stichting gereden. Dat was niet om [slachtoffer 2] te spreken of hem ter verantwoording te roepen, want hij zou daar toch heengaan. Toen hij de binnenplaats op liep, zag hij [slachtoffer 2] aan een van de tafels zitten. Toen dacht hij: ik ga naar hem toe om te vragen: waarom beledigde jij mij, je moet je verontschuldigingen aanbieden. Toen de verdachte [slachtoffer 2] aansprak, reageerde deze in een reflex. Op de tafel lag een scherp voorwerp, iets van metaal. [slachtoffer 2] pakte dat voorwerp. De verdachte heeft [slachtoffer 2] bij de pols gepakt en [slachtoffer 2] heeft zichzelf met zijn eigen hand verwond. Hij, de verdachte, had dat voorwerp niet in zijn hand. Toen viel [slachtoffer 1] de verdachte aan. De verdachte had met zijn linker hand de pols van [slachtoffer 2] vast en met zijn rechter arm duwde hij [slachtoffer 1] weg. In de hand van [slachtoffer 2] die de verdachte vast had zat een scherp voorwerp. Hij, de verdachte, keek niet eens naar [slachtoffer 1] . Hij was bang dat [slachtoffer 2] hem zou neersteken. Hij had niets in zijn handen. Hij is toen meteen weggegaan. Hij weet niet hoe [slachtoffer 1] gewond is geraakt.
In zijn tweede verklaring bij de politie op 12 december 2019heeft de verdachte aanvankelijk het vorenstaande bevestigd. Daarnaar uitdrukkelijk gevraagd, heeft de verdachte verklaard dat hij niet op enig moment voor, tijdens of na het incident met [slachtoffer 2] een mes in zijn handen heeft gehad. Letterlijk heeft hij verklaard:
“Ik heb nooit een mes bij me. Ik heb het voorwerp niet in mijn handen gehad. Het voorwerp dat [slachtoffer 2] in zijn handen had heb ik nooit in mijn handen gehad”.
Tijdens het verhoor op 12 december 2019 zijn aan de verdachte de camerabeelden getoond. Naar aanleiding daarvan heeft de verdachte (voor het eerst) erkend dat hij wel degelijk een mes in zijn handen heeft gehad tijdens en na het incident. Het zou gaan om een piepklein mesje waarmee de verdachte wel eens fruit sneed. Dat mesje had hij bij zich, omdat het aan de sleutelbos van zijn auto vast zat.
In zijn (laatste) verhoor bij de politie op 18 februari 2020heeft de verdachte nogmaals verklaard dat het mes dat hij bij zich had altijd aan zijn sleutelbos zat en klein was, ongeveer 2,5 centimeter ingeklapt en 5 centimeter uitgeklapt. Het was een mesje waarmee je net een appel kon schillen en niet scherp. Het was een oud mes, soms klapte het vanzelf open. Het zat niet strak vast. De verdachte erkent wel dat de steekverwondingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door zijn mes zijn veroorzaakt. Maar hij heeft [slachtoffer 1] niet bewust gestoken. Als [slachtoffer 1] niet op hem af was gekomen was het niet gebeurd. En de eindverantwoordelijke voor alles is [slachtoffer 2] .
De verdachte heeft de in de vorige alinea weergegeven verklaring ter terechtzitting herhaald.
Overwegingen omtrent het gehanteerde mes
De rechtbank merkt de (uiteindelijke) verklaring van de verdachte omtrent de aard en omvang van het gehanteerde mes aan als even leugenachtig als zijn eerdere verklaring dat hij in het geheel geen mes bij zich had. Niet alleen strookt die verklaring niet met de bevindingen van het sectierapport, dat vermeldt dat de dodelijke verwonding van [slachtoffer 1] een steekkanaal van ten minste 8 centimeter vertoonde. Deze verklaring is ook lijnrecht in strijd met wat op de camerabeelden van het incident en op de daarvan door de rechtbank vergrote, ter terechtzitting getoonde en aan het dossier toegevoegde stills waarneembaar is. Daarop valt te zien dat de verdachte na het incident een mes in zijn rechterhand heeft, waarvan alleen al het lemmet evident langer is dan de door de verdachte aangegeven totale lengte van 5 centimeter. Een sleutelbos valt op die beelden niet waar te nemen, wat wel het geval zou moeten zijn als het mes daaraan was bevestigd. Ten slotte valt op de camerabeelden te zien dat de verdachte na het verlaten van het terrein van de Stichting het mes inklapt. Een vergrote still daarvan laat niet alleen (opnieuw) de lengte van het lemmet zien, maar ook een kennelijk metalen inklapmechanisme, vergelijkbaar met dat van een stiletto.
De rechtbank concludeert dan ook dat het mes dat de verdachte op 17 september 2019 bij zich droeg en waarmee de steekverwondingen van beide slachtoffers zijn toegebracht een uitklapbaar mes betrof, waarvan de grootte van het lemmet ten minste 8 centimeter bedroeg.
Overwegingen omtrent het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank zal eerst feit 2 behandelen, nu dit - anders dan feit 1 - zowel in de visie van de officier van justitie als in die van de verdachte valt te relateren aan eerdere voorvallen tussen de verdachte en [slachtoffer 2] . Bovendien heeft dit feit als eerste plaatsgevonden.
De verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 2] in de nek heeft gestoken. De verdediging heeft, kennelijk in het verlengde daarvan, geen vrijspraak bepleit van de impliciet meer subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De ten opzichte van [slachtoffer 2] door de verdachte gepleegde geweldshandeling staat daarmee vast. Die handeling (het steken met een mes met een lemmet van ten minste 8 centimeter in de halsstreek) merkt de rechtbank aan als een handeling waarmee degene die steekt zich blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven verliest, van welke kans de dader zich bewust moet zijn, nu het van algemene bekendheid is dat de hals een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Dat levert in elk geval poging tot doodslag op.
Waar het, uit een oogpunt van het impliciet primair tenlastegelegde, dan nog om gaat is, of die geweldshandeling een uiting is geweest van een na kalm beraad ten uitvoer gebracht voornemen van de verdachte om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voorop staat dat de verdachte, toen hij bij de Stichting aankwam, zich in hoge mate gekrenkt, beledigd en in zijn eer aangetast voelde door het gedrag van [slachtoffer 2] . Dat was al het geval na de belediging de avond daarvoor, maar werd versterkt door de belediging die daar nog aan werd toegevoegd in het reisbureau, in het bijzijn van een derde. In het kwartier dat daarop volgde is de verdachte naar de Stichting gereden en heeft het incident plaatsgevonden.
Uit de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden blijkt dat de verdachte het terrein van de Stichting oploopt en op dat moment (al) zijn rechterhand (waarin hij later het mes zal houden) in zijn achterzak houdt. Te zien is dat de verdachte in een rechte lijn, rustig maar beslist, naar de tafel toeloopt waaraan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn gezeten. De verdachte loopt recht op [slachtoffer 2] af en legt, bij hem aangekomen, zijn linkerhand op diens schouder. Als [slachtoffer 2] opstaat, steekt de verdachte hem onmiddellijk met zijn rechterhand met daarin het mes in de nek.
Sluitend bewijs ontbreekt dat de verdachte in het reisbureau of onderweg naar de Stichting heeft besloten om [slachtoffer 2] , gelet op de hem, de verdachte, aangedane beledigingen, van het leven te beroven. Dit kan echter, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte een groot mes in zijn achterzak had op het moment dat hij het terrein van de Stichting opliep, ook geenszins worden uitgesloten. De rechtbank stelt dan ook vast dat voorbedachte raad op levensberoving van [slachtoffer 2] slechts kan worden aangenomen indien kan worden vastgesteld dat de verdachte, aangekomen bij de ingang van het terrein van de Stichting en na [slachtoffer 2] te hebben waargenomen, daar het plan heeft opgevat om hem van het leven te beroven. In dat geval was geen sprake van een reeds ver tevoren opgezet plan tot levensberoving. Een voorbedachte raad kan echter ook een plan inhouden dat korter in tijd is vastgesteld.
Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voor. Uit de rustige wijze waarop de verdachte in een rechte lijn op [slachtoffer 2] is afgegaan met zijn hand bij het mes, en met name het daarop volgende vrijwel onmiddellijke steken, leidt de rechtbank af dat de verdachte (in ieder geval) op het moment dat hij [slachtoffer 2] zag het plan heeft opgevat om deze van het leven te beroven. De verdachte heeft, in elk geval tussen het moment dat hij [slachtoffer 2] zag en dat hij deze stak, voldoende - zij het weinig - tijd gehad om zich te beraden op zijn genomen besluit en zich van de gevolgen daarvan rekenschap te geven. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling was dan ook geen sprake.
Van contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten voeren is niet gebleken. In elk geval is daarvoor niet redengevend de stelling van de verdachte, dat zijn plan geen ander was dan om [slachtoffer 2] aan te spreken op zijn gedrag en hem verontschuldigingen te laten aanbieden. Uit de camerabeelden blijkt immers dat, voor zover de verdachte al iets tegen [slachtoffer 2] zou hebben gezegd en/of excuses zou hebben geëist, aan deze geen enkele gelegenheid is geboden om daarop te reageren omdat hij, voordat enige reactie mogelijk was, al door de verdachte was gestoken.
De slotsom is dat de rechtbank het onder 2 impliciet primair tenlastegelegde, poging tot moord, wettig en overtuigend bewezen acht.
Overwegingen omtrent het onder 1 tenlastegelegde
Vast staat dat [slachtoffer 1] is overleden doordat hij door de verdachte met een - naar de rechtbank inmiddels heeft vastgesteld - mes met een lemmet van ten minste 8 centimeter lang in het hart is gestoken.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van doodslag, omdat bij hem geen opzet op levensberoving van [slachtoffer 1] aanwezig was. De verdachte zou hebben gehandeld in een ‘reflex’ als reactie op een goedbedoelde interventie door [slachtoffer 1] bij de confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer 2] .
Op de camerabeelden van het gebeurde die door de rechtbank ter terechtzitting zijn afgespeeld, ook (herhaaldelijk) in vergrote en vertraagde vorm, valt het volgende waar te nemen. Direct nadat de verdachte [slachtoffer 2] in zijn nek heeft gestoken staat [slachtoffer 1] , die rechts naast [slachtoffer 2] aan tafel zat, op en keert zich in de richting van de verdachte en [slachtoffer 2] . Vervolgens valt [slachtoffer 1] om onduidelijke reden achterover op de grond. Als [slachtoffer 1] wil opstaan, steekt de verdachte met zijn rechterhand met een onderhandse beweging, kennelijk met kracht, [slachtoffer 1] , die op dat moment nog op de grond of op zijn knieën zit, in de borst.
Uit deze waarneming - die in essentie overeenkomt met de door [slachtoffer 2] over het gebeurde afgelegde verklaring - volgt dat geen sprake (meer) was van enige aanval of interventie door [slachtoffer 1] op het moment dat deze door de verdachte wordt gestoken. In tegendeel: [slachtoffer 1] ligt op de grond en het is juist de verdachte die in zijn richting buigt en hem steekt. Op dat moment is er geen enkele aanleiding voor de verdachte om zich aangevallen, bedreigd of belemmerd te voelen door [slachtoffer 1] . Voor zover het bewijsverweer van de verdediging op die stelling is gebaseerd, faalt het dan ook.
Ook overigens is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de verdachte [slachtoffer 1] niet met opzet heeft gestoken. Het met kracht steken van een mes met een lemmet van ten minste 8 centimeter in de borst van [slachtoffer 1] kwalificeert als een handeling die reeds naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op levensberoving, dat daarmee het opzet van de verdachte op die levensberoving vast staat. Hoewel niet relevant voor de bewezenverklaring, stelt de rechtbank verder vast dat hier sprake is van onvoorwaardelijk opzet. Aan een beoordeling van de door de officier van justitie en de verdediging opgeworpen vraag naar voorwaardelijk opzet komt de rechtbank dan ook niet toe.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, het onder 1 tenlastegelegde (doodslag) wettig en overtuigend bewezen.