ECLI:NL:RBDHA:2020:1006
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijf als vreemdeling buiten schuld niet kunnen vertrekken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een eiser die een aanvraag had ingediend voor verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser, die verblijft in Nederland zonder geldige verblijfstitel, terecht was afgewezen. Eiser had niet aangetoond dat hij serieus en actief had meegewerkt aan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst, waarvan hij de identiteit niet kon bevestigen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een buitenschuldsituatie, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij pogingen had ondernomen om Nederland te verlaten. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en familieleven waarborgt, omdat hij niet had aangetoond dat hij een zoon had of dat hij met hem familieleven uitoefende. De rechtbank oordeelde dat de beslissing om eiser niet te horen in de bezwaarschriftenprocedure niet in strijd was met artikel 6 van het EVRM, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.