3.5De rechtbank overweegt voorts als volgt. Verweerder heeft verder acht geslagen op de omstandigheid dat het leven in Colombia mogelijkerwijs meer inspanning zal kosten dan wanneer eiser zijn bestaan in Nederland zou voortzetten. Dit wordt door verweerder evenwel niet onmogelijk geacht. Verweerder ziet in de omstandigheid dat eiser terugkeer moeilijk zou kunnen vinden, een ‘certain degree of hardship’, maar eiser kan rekenen op steun van zijn moeder en broer. De rechtbank onderschrijft, enigszins terughoudend toetsend, eisers betoog dat verweerder hiermee niet heeft onderzocht of bij terugkeer naar Colombia mogelijkerwijs sprake zal zijn van de door eiser gemotiveerd betoogde ‘social and professional difficulties’, zoals is bedoeld in het reeds genoemde arrest Butt. Eiser verblijft inmiddels ruim 18 jaar in Nederland, gedurende welke periode hij banden heeft opgebouwd met Nederland en zijn banden met Colombia zijn afgenomen. Dat eiser, zoals verweerder heeft gesteld, de door hem gevolgde opleiding alsmede de stages en werkervaring ook in Colombia zou kunnen toepassen, is onvoldoende om aan te nemen dat geen sprake zal zijn van voornoemde ‘social en professional difficulties’. Verweerder dient dat nader te motiveren.
4. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van eisers privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep reeds hierom gegrond is. De overige beroepsgronden hoeven daarom geen verdere bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
5. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 1503,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 501 per punt en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.