ECLI:NL:RBDHA:2019:9803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van smartengeld aan politieambtenaar met PTSS na ontslag en afkoop arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalige politieambtenaar en de korpschef van politie. De eiser, die sinds 1974 in dienst was bij de politie, had na zijn ontslag in 1986 als zelfstandige gewerkt. Hij had te maken gehad met verschillende traumatische ervaringen tijdens zijn dienst, wat leidde tot de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS). Eiser had een verzoek ingediend om smartengeld te ontvangen op basis van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), na erkenning van zijn PTSS als beroepsziekte. De korpschef had hem een netto bedrag van € 16.155,50 toegekend, maar het bezwaar van eiser tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de toekenning van smartengeld op basis van blijvende invaliditeit (BI) correct was, maar dat de korpschef zich ten onrechte had beperkt tot de vaststelling van de BI zonder ook de mate van arbeidsongeschiktheid te beoordelen. Eiser had zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering afgekocht, wat complicaties met zich meebracht voor de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het UWV. De rechtbank oordeelde dat de eigen keuze van eiser om de verzekering af te kopen, leidde tot het niet kunnen vaststellen van zijn arbeidsongeschiktheid, en dat dit voor zijn rekening kwam. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de vereisten van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie in acht moesten worden genomen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor smartengeld en de impact van persoonlijke keuzes op de rechtspositie van ambtenaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5603

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.C. van Kleef),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Revet).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een netto bedrag van
16.155,50 als bedoeld in artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) toegekend.
Bij besluit van 10 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is vanaf [datum] 1974 in dienst geweest van de politie. Per [datum] 1986 is eiser op zijn verzoek eervol ontslag verleend. Eiser is daarna werkzaam geweest als zelfstandige.
1.2.
Eiser heeft in de periode tussen 1976 en 1986 tijdens de dienstuitoefening te maken gekregen met - voor zover hier van belang - enkele (verkeers)ongevallen met dodelijke afloop en hij is na het ter plaatse gaan naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast mishandeld, waarbij hij met een bromfietshelm van achteren hard op het hoofd is geslagen en letsel heeft opgelopen.
1.3.
Op 16 februari 1999 is bij eiser de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) met verlaat begin, depressie en alcoholverslaving gesteld. Op 8 juli 1999 is bij eiser een vernieuwde diagnose, PTSS en alcoholafhankelijkheid in remissie, gesteld. Tussen 1997 en eind 2001 heeft eiser geen werkzaamheden verricht wegens ziekte. Van 2002 tot eind 2014 heeft eiser gedeeltelijk werkzaamheden verricht. Eind 2014 zijn de klachten verergerd en heeft hij zijn werkzaamheden gestaakt. Vanaf 2015 tot en met 2017 heeft eiser enkele uren per dag gewerkt. Sinds 15 januari 2018 heeft eiser geen werkzaamheden verricht wegens ziekte.
1.4.
Eiser heeft op 5 december 2014 een verzoek ingediend om de bij hem vastgestelde PTSS te laten erkennen als beroepsziekte.
1.5.
Bij besluit van 24 november 2015 is de bij eiser vastgestelde posttraumatische stressstoornis (PTSS) aangemerkt als beroepsziekte in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, van het Barp.
1.6.
Eiser heeft op 18 december 2015 een verzoek ingediend om op grond van artikel 54a van het Barp in aanmerking te komen voor smartengeld gebaseerd op blijvende invaliditeit (BI) en de Coulanceregeling PTSS Politie (brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 26 september 2014, TK 2014-2015, 29 628, nr. 468, hierna: de Coulanceregeling).
Bij besluit van 8 augustus 2016 is met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om eisers aanvraag niet te behandelen, omdat eiser gebruik heeft gemaakt van zijn blokkeringsrecht. Verweerder kon daardoor niet kennisnemen van een expertiserapport en het percentage BI kon niet worden vastgesteld.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij e-mailbericht van 14 maart 2017 heeft hij te kennen gegeven dat hij het blokkeringsrecht niet langer handhaaft.
Bij brief van 31 juli 2017 heeft [X], verzekeringsarts bij [organisatie] Organisatie, het Meldpunt PTSS van de politie, medegedeeld dat uit het expertiserapport van Psyon blijkt dat bij eiser sprake is van een BI van 10%.
1.7.
Bij het primaire besluit is aan eiser met toepassing van de Coulanceregeling een netto bedrag van
16.155,50 aan smartengeld toegekend. De PTSS van eiser is erkend als een beroepsziekte, er is sprake van een medische eindsituatie en de BI, verband houdend met de PTSS, is vastgesteld op 10%. Conform de regeling uitkering dienstongevallen politie ontvangt eiser derhalve 10% van het maximum van de voor hem geldende smartengelduitkering.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3. In beroep heeft eiser zich op hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
4.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder y, van het Barp wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4.2.
In artikel 54a, eerste lid, van het Barp is bepaald dat in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld wordt vergoed tot een netto maximum bedrag van € 161.555,–.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat nadere regels worden gesteld omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.
4.3.
Ter uitvoering van artikel 54a van het Barp geldt sinds 2 november 2007 de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (Regeling). Sinds 31 juli 2015 is voorts de Regeling vergoeding beroepsziekten politie van kracht.
4.4.
In de artikelen 3 en 4 van de Regeling zijn bepalingen neergelegd met betrekking tot het vaststellen van de mate van invaliditeit.
4.5.
Artikel 5 van de Regeling, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“1. Indien op grond van artikel 3 of artikel 4 een uitkeringspercentage is vastgesteld en het dienstongeval tevens heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid, wordt een tweede uitkerings-percentage vastgesteld, tenzij de ambtenaar het bevoegd gezag schriftelijk verzoekt niet tot vaststelling daarvan over te gaan.
2. Het bevoegd gezag wijst een deskundige aan die het tweede uitkeringspercentage vaststelt aan de hand van de in het derde lid opgenomen tabel. Daarbij wordt uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals bepaald door het ter zake van de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidsregelingen bevoegde orgaan. De vaststelling vindt plaats zodra voorzienbaar is dat de mate van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van het dienstongeval niet meer zal toenemen of afnemen, doch uiterlijk drie jaar na het dienstongeval.
(…)”
4.6.
In de Coulanceregeling is bepaald dat voor wie tussen 24 februari 1997 en
1 januari 2015 PTSS heeft opgelopen en waarvan is vastgesteld dat deze arbeid gerelateerd is, geldt:
- geen beroep op verjaring voor PTSS opgelopen voor 1 januari 2015;
- een forfaitaire compensatie voor medische kosten van € 2.250,-
een netto-compensatie voor (im)materiële schade door een vergoeding analoog aan de huidige regeling dienstongevallen. Het percentage van de invaliditeit of arbeidsongeschiktheid bepaalt de hoogte van de compensatie die maximaal
€ 150.000,- bedraagt. Beoordeling vindt plaats op basis van de medische eindsituatie.
5. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, uitspraak van
21 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:607) is dit smartengeld niet aan te merken als vergoeding van schade die voortvloeit uit de werkgeversaansprakelijkheid van de korpschef. De aanspraak van betrokkene op smartengeld is een bestuursrechtelijke rechtspositionele aanspraak op grond van artikel 54a van het Barp. Voor de toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp moet een aanvraag worden ingediend. Op deze aanvraag moet in overeenstemming met de in het bestuursrecht geldende hoofdregel worden beslist met toepassing van het recht zoals dat geldt op het moment van beslissen op de aanvraag.
6.1.
Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij bij de beoordeling van eisers verzoek de Regeling heeft toegepast, omdat die regeling is genoemd in de Coulanceregeling. De rechtbank gaat daar ook van uit bij de beoordeling van het beroep.
6.2.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat het beroep niet is gericht tegen de vastgestelde BI van 10%. Hij heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte heeft beperkt tot de BI, zonder de vaststelling van het tweede vaststellingspercentage, namelijk de mate van arbeidsongeschiktheid, in beschouwing te nemen. Artikel 5 van de Regeling bevat een dwingende bepaling dat een tweede uitkeringspercentage wordt vastgesteld. Eiser is arbeidsongeschikt geraakt en is dat, nadat zijn ziekte tot uiting kwam, gebleven. Het feit dat de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering van eiser is afgekocht, betekent geenszins dat de arbeidsongeschiktheid daardoor is verdwenen. Het betekent alleen dat er niet meer maandelijks een uitkering wordt verstrekt, dat eiser vrij is in zijn re-integratieactiviteiten en niet meer regelmatig in gesprek hoeft te gaan met de re-integratiecoach van de verzekeraar.
De rechtbank overweegt dat artikel 5, eerste lid, van de Regeling weliswaar de dwingende bepaling kent dat bij arbeidsongeschiktheid ook het percentage daarvan moet worden vastgesteld, maar dat dit niet los gezien kan worden van het tweede lid van dat artikel. In artikel 5, tweede lid, is bepaald dat in dat geval een deskundige wordt aangewezen, maar die deskundige moet wel uitgaan van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die is bepaald door het ter zake van de arbeidsongeschiktheidsregelingen bevoegde orgaan. In de toelichting bij de Regeling (Stcrt. 31 oktober 2007, nr. 211, pag. 8, rectificatie in Stcrt.
9 november 2007, nr. 218, pag. 8) is vermeld dat met het in artikel 5, tweede lid, bedoelde uitvoeringsorgaan dat in het kader van de arbeidsongeschiktheidsregelingen het arbeidsongeschiktheidspercentage bepaalt, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreft, zoals genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi). Eiser was in het verleden als zelfstandige verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Hij heeft zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering afgekocht. Deze eigen keuze heeft tot gevolg dat geen bepaling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden dan wel kan plaatsvinden door het Uwv. Dit komt voor rekening van eiser. De ingebrachte rapporten kunnen dan ook, anders dan eiser stelt, deze mate van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 5 van de Regeling, niet vaststellen. De Regeling voorziet niet in de mogelijkheid om een deskundige aan te wijzen, die zelfstandig de bevoegdheid heeft om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Anders dan eiser stelt, is in artikel 5, tweede lid, van de Regeling niet bepaald dat een externe deskundige moet worden aangewezen om de mate van arbeidsongeschiktheid in een percentage uit te drukken volgens de methodiek van het Uwv.
6.3.
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat bij de toepassing van de Coulanceregeling rechtsongelijkheid is ontstaan tussen oud-politieambtenaren die een nieuwe dienstbetrekking in loondienst zijn aangegaan en oud-politieambtenaren die als zelfstandige zijn gaan werken. Hij heeft verwezen naar de intentie van de Coulanceregeling, zoals vermeld in de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie, luidende:
“De coulanceregeling beoogt te voorzien in een redelijke compensatie voor ex-politiemedewerkers van wie de wettelijke verjaringstermijn van 5 jaar is verstreken. De coulanceregeling beoogt enerzijds invulling te geven aan goed werkgeverschap in deze specifieke situaties en tevens onnodige juridisering en langlopende procedures te voorkomen. Bij de vormgeving van die compensatieregeling is onder meer rekening gehouden met het gegeven dat naarmate het tijdsverloop langer is het voor een (ex)politiemedewerker lastiger zal zijn om gemaakte kosten respectievelijk geleden schade te onderbouwen. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande rechtspositionele voorzieningen, mede om te voorkomen dat er een niet te rechtvaardigen ongelijkheid ontstaat ten opzichte van andere situaties waarbij medewerkers in of door de dienst schade hebben geleden.” Voorts heeft eiser verwezen naar uitspraken van de heer
G. Bouwman tijdens een bijeenkomst op 14 november 2014, inhoudende dat de financiële afwikkeling van de mensen met PTSS topprioriteit verdient en dat de politie een ereschuld moet inlossen.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande slechts volgt dat een coulanceregeling wordt ingesteld. In de Regeling, die analoog wordt toegepast, zijn vereisten opgenomen waaraan dient te worden voldaan. Uit de intentie bij de Coulanceregeling en de uitspraken van toenmalige korpschef Bouwman kan niet worden afgeleid dat niet aan bedoelde vereisten dient te worden voldaan.
De eigen keuze om de arbeidsongeschiktheidsverzekering af te kopen, met als gevolg dat arbeidsongeschiktheid niet wordt beoordeeld door het UWV, maakt dat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten. Aan eiser is smartengeld toegekend op basis van invaliditeit, waarmee hij niet buiten de Regeling is gevallen. Van rechtsongelijkheid is geen sprake.
7. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzitter, en mr. G.P. Kleijn en mr. A.E. Dutrieux, leden, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.