ECLI:NL:CRVB:2019:607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
18/4585 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake smartengeld bij dienstongeval politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef een bedrag van € 1.615,55 aan smartengeld moest vergoeden aan betrokkene, die betrokken was bij een dienstongeval op 31 december 2015. De korpschef had dit bedrag vastgesteld op € 1.593,20, maar de rechtbank oordeelde dat dit bedrag niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving op het moment van de beslissing. De rechtbank stelde vast dat de hoofdregel in het bestuursrecht is dat het bestuursorgaan het recht toepast dat geldt op het moment van de beslissing. De korpschef had de hoogte van het smartengeld moeten vaststellen op basis van het in 2017 geldende maximumbedrag van € 161.555,-. In hoger beroep heeft de korpschef zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de korpschef niet kon afwijken van de hoofdregel en dat de hoogte van het smartengeld correct was vastgesteld door de rechtbank. De korpschef werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die werden begroot op € 1.024,-.

Uitspraak

18.4585 AW

Datum uitspraak: 21 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 juli 2018, 17/3744 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens de korpschef heeft mr. M.H. ten Have, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft B.O. Vreeswijk een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2019. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Ten Have. Voor betrokkene zijn verschenen
B.O. Vreeswijk en mr. V.R. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam bij de politie. Op 31 december 2015 is hij betrokken geweest bij een ongeval. Bij besluit van 15 januari 2016 heeft de korpschef dit ongeval erkend als dienstongeval als bedoeld in artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De blijvende invaliditeit van betrokkene is vastgesteld op 1%.
1.2.
Uit de loonstrook van maart 2017 blijkt dat de korpschef, met toepassing van artikel 54a, eerste lid, van het Barp en artikel 3, tweede lid, van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (Regeling) aan betrokkene een bedrag van € 1.593,20 heeft toegekend.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het tegen deze loonstrook gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van maart 2017 herroepen en bepaald dat de korpschef aan betrokkene smartengeld vergoedt tot een bedrag van € 1.615,55 netto. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de hoofdregel in het bestuursrecht is dat het bestuursorgaan het recht toepast dat geldt op het moment dat het besluit - in dit geval het besluit tot betaling van smartengeld in de vorm van de loonstrook van maart 2017 - wordt genomen. Nu artikel 54a van het Barp noch de Regeling op deze hoofdregel een uitzondering maken en de polisvoorwaarden van de door de korpschef afgesloten collectieve ongevallenverzekering geen invloed kunnen hebben op de rechtspositie van de ambtenaar, had het bedrag aan smartengeld moeten worden vastgesteld op basis van het in 2017 geldende maximumbedrag van € 161.555,-.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het aan betrokkene toegekende bedrag aan smartengeld juist is.
4.2.
De Raad stelt voorop dat dit smartengeld niet is aan te merken als vergoeding van schade die voortvloeit uit de werkgeversaansprakelijkheid van de korpschef. De aanspraak van betrokkene op smartengeld is een bestuursrechtelijke rechtspositionele aanspraak op grond van artikel 54a van het Barp. Voor de toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp moet een aanvraag worden ingediend. Op deze aanvraag moet, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in overeenstemming met de in het bestuursrecht geldende hoofdregel worden beslist met toepassing van het recht zoals dat geldt op het moment van beslissen op de aanvraag.
4.3.
De toelichting op de Regeling biedt geen steun voor de stelling van de korpschef dat bij de toepassing van artikel 54a van het Barp in afwijking van genoemde hoofdregel moet worden uitgegaan van het jaar waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond. Dat de korpschef bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld als hier bedoeld al sinds 1997 de bestendige gedragslijn had om het moment van de schadeveroorzakende gebeurtenis als uitgangspunt te nemen, maakt het vorenstaande niet anders. Daarbij is van belang dat deze praktijk stamt uit de tijd dat de rechtspositionele aanspraak van artikel 54a van het Barp nog niet in het Barp was opgenomen. Anders dan de korpschef heeft gesteld, geven ook de polisvoorwaarden van de door de korpschef afgesloten collectieve ongevallenverzekering geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze polisvoorwaarden zien immers op de rechtsverhouding tussen de korpschef als verzekeringnemer en de verzekeraar en niet (mede) op de door rechtspositionele voorschriften geregelde rechtsverhouding tussen de korpschef en betrokkene.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat voor de hoogte van het smartengeld moet worden gekeken naar artikel 54a van het Barp zoals dat luidde in maart 2017, ten tijde van de toekenning van het smartengeld. Artikel 54a van het Barp is op 15 december 2017 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 gewijzigd, waarbij het per 1 januari 2017 geldende maximum bedrag van
€ 161.555,- als zodanig is vermeld in het eerste lid. In maart 2017 en ook ten tijde van het bestreden besluit was in het eerste lid van artikel 54a van het Barp bepaald dat smartengeld wordt vergoed tot een netto maximum bedrag van € 150.000,-. In het vijfde lid was bepaald dat dit bedrag per 1 januari van elk kalenderjaar wordt gewijzigd overeenkomstig de consumentenprijsindex. Tussen partijen is niet in geschil dat het aldus geïndexeerde bedrag in maart 2017 € 161.555,- was. Gelet op het percentage van blijvende invaliditeit van betrokkene had de korpschef daarom aan hem een bedrag aan smartengeld van € 1.615,55 moeten toekennen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.024,-;
- bepaalt dat van de korpschef een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2019.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) Y. Itkal
md