Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiseres 1], te [plaats], eiseres 1
3.[eisers 3], te [plaats], eisers 3
[derde-partij], gevestigd te [plaats], vergunninghoudster
namens de [Group] Group en [L] namens [adviseurs] adviseurs.
,wonende aan de [ADRES X] 141a;
19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1957) heeft verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De door de rechtbank uit te voeren toetsing zal zich om die reden dienen te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot de verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
8.5. De rechtbank ziet in wat eisers op dit punt aanvoeren onvoldoende aanknopingspunten om de uitgangspunten en conclusies van het verkeerskundig onderzoek voor ondeugdelijk te houden. Van de kant van verweerder is gesteld dat ten tijde van het opstellen van de verkeersgegevens die als uitgangspunt zouden dienen voor het onderzoek, de voorgenomen ontwikkeling van Legoland al bekend was, dat de voorbereidingen daarvan in een vergevorderd stadium verkeerden, en dat met de komst van deze attractie rekening is gehouden in het gehanteerde verkeersmodel. Verder heeft GC in een reactie op het betoog van eisers gesteld dat de attractie Legoland in het gehanteerde model alleen van invloed is op de verkeersafwikkeling op een reguliere dag, omdat op andere (drukke) dagen al rekening is gehouden met grote aantallen bezoekers, daargelaten of zij Legoland bezoeken of andere attracties zoals horeca of winkels. Bovendien is in het verkeerskundig onderzoek uitgegaan van het omschreven “worst-case”-scenario, waarin al wordt uitgegaan van een groot aantal extra verkeersbewegingen zonder dat dit de verkeersafwikkeling ernstig belemmert. Gelet hierop hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat bij het verkeerskundig onderzoek van onjuiste uitgangspunten over de verkeersprognose is uitgegaan.
Akoestisch onderzoek, luchtkwaliteit, stikstofdepositie9.1. Eisers plaatsen kanttekeningen bij de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken, omdat deze in hun ogen zijn gebaseerd op onjuiste gegevens over de bezetting van de parkeergarage, meer in het bijzonder de beoogde verdeling van het totale aantal beschikbare parkeerplaatsen. Hun betoog komt hierop neer, dat een veel groter aantal parkeerplaatsen in de parkeergarage heeft te gelden als overcapaciteit (los van de parkeervraag die samenhangt met het vergunde project) dan waarvan bij de verschillende onderzoeken is uitgegaan. Dat komt vooral doordat minder openbare parkeerplaatsen in de omgeving worden opgeheven dan aanvankelijk de bedoeling was, zodat hiervoor minder compensatie in de parkeergarage nodig is. Dit betekent volgens eisers dat ook het aantal verkeersbewegingen in hun directe (woon)omgeving groter wordt, hetgeen van invloed is op (geluid-) overlast, luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
.Verweerder onttrekt ten onrechte openbare parkeerplaatsen aan een gebied dat al een grote parkeerdruk kent, aldus eisers.
mr. N. Breda, griffiers. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.