Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij 1] ,
[eisende partij 2],
[eisende partij 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 december 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
- de brief van 8 mei 2019 van de zijde van [gedaagde] , met een productie;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het proces-verbaal van descente en comparitie na antwoord van 23 mei 2019.
2.De feiten in conventie en in reconventie
Ten behoeve van het bij deze verkochte gedeelte van het kadastrale perceel [plaats 3] [sectie x] nummer [VI] en ten laste van het overblijvende gedeelte daarvan, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van weg, van en naar den openbaren weg;zullende deze erfdienstbaarheid worden uitgeoefend op dezelfde wijze als de reeds bestaande erfdienstbaarheid ten behoeve van de achterliggende perceelen en zoals die is gevestigd bij (…) acte op den tweeden Juni achttienhonderd acht en negentig voor mij notaris gepasseerd.’2.5. De in voornoemd citaat aangehaalde notariële akte van 2 juni 1898 (hierna: de akte van 1898) vermeldt, voor zover relevant:
‘Omschrijving erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen’de erfdienstbaarheid geciteerd en ter zake opgenomen:
en gemeld dienend erf is thans het kadastrale perceel gemeente [plaats 3] [sectie x] nummer [II] .’2.7. De erfdienstbaarheid betreft een grindpad van circa drie meter breed tussen de woning van [eisende partij sub 1 c.s.] en de woning van [gedaagde] (hierna: pad 1). De ingang van het gedeelte van de woning van [gedaagde] met nummer [1] is gelegen aan pad 1. [gedaagde] gebruikt pad 1 om te voet, te fiets en met de kinderwagen naar de openbare weg te komen en te gaan. Voorts heeft [gedaagde] op perceel [V] een directe ontsluiting naar de openbare weg via een grindpad van circa een meter breed aan - bekeken vanaf de [Straat] - de rechterzijde van zijn woning (hierna: pad 2). Aan/op pad 2 bevinden zich de ingangen van het gedeelte van de woning van [gedaagde] met nummer [2] en van de tuin. Pad 2 is door de geringe breedte niet toegankelijk voor auto’s.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordelingin conventie en in reconventie4.1. Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.3. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen zich onder verwijzing naar de akte van 1898 op het standpunt dat de erfdienstbaarheid is gevestigd om de mogelijkheid te creëren om (uitsluitend) vee van en naar de openbare weg te leiden ten behoeve van de achterliggende weilanden. [gedaagde] stelt zich daartegenover op het standpunt dat de erfdienstbaarheid is gevestigd om de eigenaar van perceel [V] het recht te geven om te voet, te fiets, met de auto of met een ander (gemotoriseerd) vervoermiddel via pad 1 de openbare weg te bereiken. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
met erfdienstbaarheid strijdige toestand
4.13. De rechtbank heeft tijdens de opneming waargenomen dat het hek de feitelijke uitoefening van het gedeelte van de erfdienstbaarheid daarachter belemmert. In zoverre is sprake van een met de erfdienstbaarheid strijdige situatie. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat deze situatie al sinds 1976 bestaat. Het hek zou in dat jaar door [de vader] op pad 1 zijn geplaatst, hetgeen ter zitting door [de moeder] is bevestigd. [gedaagde] betwist dit bij gebrek aan wetenschap. Gelet op deze betwisting en het door [eisende partij sub 1 c.s.] ter zake gedane bewijsaanbod, stelt de rechtbank [eisende partij sub 1 c.s.] in de gelegenheid bewijs te leveren van de stelling (a) dat de toegang tot deel (i) van pad 1 ten minste twintig jaar belemmerd is geweest.
Indien en voor zover het feit achter (a) niet komt vast te staan, is sprake van een met de erfdienstbaarheid strijdige toestand en dient het hek te worden verwijderd.
4.15. Partijen verschillen niet van mening dat dit deel van pad 1 te voet en te fiets kan worden gebruikt en ook altijd is gebruikt. Dat betekent dat er de afgelopen 20 jaar geen sprake is van een met de erfdienstbaarheid strijdige toestand betreffende het gebruik van deel (ii) op deze wijzen zodat de erfdienstbaarheid in zoverre niet teniet is gegaan maar thans nog voortduurt.
schadevergoeding
4.24. [gedaagde] betwist gehouden te zijn tot (volledige) voldoening van de door [eisende partij sub 1 c.s.] met betrekking tot de haag gevorderde schade. Het antwoord op de vraag of en in hoeverre ter zake op [gedaagde] een schadevergoedingsplicht rust, is onder meer afhankelijk van de (on)rechtmatige aanwezigheid van de haag op pad 1 en daarmee van de uitkomst van bewijsopdracht (b). De beslissing op vordering B. in conventie zal in zoverre dan ook worden aangehouden.
4.25. [eisende partij sub 1 c.s.] vorderen blijkens genoemde offerte van hoveniersbedrijf Carpe Hortus tevens schadevergoeding voor vier in de achtertuin gekapte bomen. In de dagvaarding respectievelijk ter zitting is echter gesproken over een lager respectievelijk hoger aantal bomen dat is gehalveerd dan wel van takken is ontdaan. Door deze tegenstrijdige verklaringen en ook tijdens de opneming is het de rechtbank niet duidelijk geworden hoeveel bomen er nu daadwerkelijk zijn vernield. Daar komt bij dat [gedaagde] ontkent dat hij zich aan de verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt. [gedaagde] stelt dat hij uitsluitend vanuit zijn eigen tuin overhangende takken van de boom staande tegenover zijn schuur heeft afgezaagd, en dat hij daarbij niet in de tuin van [eisende partij sub 1 c.s.] is geweest. [eisende partij sub 1 c.s.] betwisten niet dat [gedaagde] daartoe gerechtigd was, terwijl het voor het aanrichten van de vernielingen aan de andere bomen naar eigen zeggen van [eisende partij sub 1 c.s.] noodzakelijk was om de achtertuin van [eisende partij sub 1 c.s.] te betreden. Gelet op het voorgaande lag het gezien de uitdrukkelijke betwisting van [gedaagde] dat hij de tuin van [eisende partij sub 1 c.s.] heeft betreden en vernielingen aan de andere bomen heeft aangericht op de weg van [eisende partij sub 1 c.s.] om bijkomende feiten en omstandigheden te stellen waaruit desalniettemin zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde] gehouden is de onder deze noemer gevorderde schade te vergoeden. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben dit nagelaten, waarmee dit deel van hun schadevordering onvoldoende concreet is onderbouwd. Bij deze stand van zaken is voor bewijslevering geen sprake. Hierop stuit dit deel van vordering B. in conventie af.
4.26. In verband met de op te dragen bewijslevering zal iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie worden aangehouden en zullen de reeds genomen beslissingen niet in het dictum van dit vonnis worden opgenomen.